Boekrecensie

Titel: Zegelboom. Gedichten en notities 1975-1989
Auteur: Wiel Kusters

Uitgeverij: Querido
Amsterdam, 1998
ISBN 90 214 7160 4
Pagina's: 317
Prijs: ƒ 49,90

Recensie door dr. J. de Gier - 3 februari 1999

”Zegelboom” geeft een overzicht van Wiel Kusters' poëzie

Verzen om te veroveren

Wiel Kusters biedt méér dan anekdotische poëzie. In zijn gedichten experimenteert hij met de taal, verkent hij de grenzen van genres, bereikt hij met een minimum aan woorden een maximum aan zeggingskracht. ”Zegelboom” is te beschouwen als het verzamelde werk van Kusters voor de periode 1975-1989.

”Silicose” is geen alledaags woord, maar in het werk van de literator en essayist Wiel Kusters komt het diverse malen voor. Zoals in de volgende notitie, opgenomen in de verzamelbundel ”Zegelboom. Gedichten en notities 1975-1989”: „De laatste maanden van zijn leven brengt mijn grootvader zittend door, dag en nacht. Silicose. De toestand van zijn zwaaraangetaste longen verslechtert met de dag.”

Silicose is een ziekte bij steenhouwers en mijnwerkers, waarbij kalk of kiezelstof zich in de longen heeft afgezet. Kusters heeft het hier over zijn grootvader, die evenals zijn vader mijnwerker was in Limburg. Kusters' vader stierf niet aan silicose, maar het had ook hem kunnen overkomen. Iets verderop in dezelfde notitie lezen we: „Hij was de vader van mijn moeder. Aan hem zag mijn vader hoe het zou kunnen zijn en hoe het met velen ging.”

'Talig'
Deze citaten maken de achtergrond zichtbaar van een aanzienlijk deel van de (vroege) poëzie van Kusters: de mijnwerkersstreek rond Kerkrade waar hij opgroeide, het mijnwerkersgezin, het wel en wee van het mijnwerkersberoep, het tastbare gevaar van instorting en het sluipende gevaar van een ziekte als silicose.

Autobiografisch dus, maar Kusters verwoordt dit alles in poëzie die sterk 'talig' is. Dat wil zeggen: gericht op de mogelijkheden van de taal –de verschillende betekenissen van een woord– en de vormaspecten van het vers. Daardoor ontstaan gedichten die heel wat meer bieden dan het anekdotische. Kusters is een groot bewonderaar van Gerrit Kouwenaar, de langstlevende Vijftiger, op wiens dichtwerk hij ook promoveerde. De mijnthematiek, die overigens in zijn latere werk terugwijkt, biedt allerlei mogelijkheden, die de dichter uitbuit: ondergronds (vader gaat de mijn in) en bovengronds (de zoon blijft boven), nacht en dag, donker en licht, dood en leven. Zoals de vader als mijnwerker de aarde diep onder het oppervlak exploreert, zo exploreert de dichter de taal. En zo ontstaat poëzie die met recht „gelaagd” mag heten. Kusters experimenteert met de taal en in zijn latere bundels ook met traditionele vormen als kwatrijn, rondeel en ballade.

Het zal duidelijk zijn dat het poëzie is die van de lezer wel wat vraagt, vanwege de compactheid, de diepte, de associaties, de betekenislagen van de woorden. Voor een aantal lezers misschien wat te hermetisch, maar voor lezers die een vers willen veroveren juist boeiend en uitdagend.

Kinderen
De poëtische activiteiten van Kusters –hij heeft ook vele kritieken, wetenschappelijke opstellen en essays gepubliceerd– liggen op drieërlei terrein: poëzie voor 'grote mensen', poëtische notities in proza (”notitieboeken”) en gedichten voor kinderen. Deze drie genres zijn in ”Zegelboom” verenigd. De volgorde van de diverse bundels is chronologisch. In vergelijking met de oorspronkelijke uitgaven zijn enkele gedichten vervallen of herzien en zijn enkele andere toegevoegd.

Uit de verzamelbundel moet ik een keuze maken. Ik kies voor de kindergedichten, aanvankelijk uitgegeven in bundels als ”Salamanders vangen” en ”Het veterdiploma”. Hier heeft Kusters –terecht– onbegrijpelijkheid willen vermijden. Het boeiende is dat de dichter, die in zijn gedichten voor volwassenen vaak tegen de vader en het leven aankijkt via de ogen van de zoon, dit in de kindergedichten doet via de ogen van de dochter. (Een autobiografisch feit: Kusters heeft zelf een dochter.)

Het leidt tot bijzonder verzorgde gedichten, die in de literaire kritiek zeer gunstig zijn ontvangen. Kusters heeft een voorkeur voor korte versregels en korte strofen. Dat geeft zijn verzen pit. Een overdaad van woorden zou de kracht van poëzie tenietdoen.

Eén gedicht citeer ik hier ter afsluiting, waarin op speelse en ironisch-relativerende wijze een intelligentieprobleem aan de orde wordt gesteld, vanuit de beleving van een meisje.

Te veel hersens

Het leukste meisje
dat ik ken,
dat kan stilstaan
als ik ren.

Maar als ik nog
zit te rekenen,
dan is zij al
aan het tekenen.

Zij is dus langzaam
maar ook vlug.
Als ik naar haar toe ga,
ziet zij mij al op de rug.

Dan moet zij een beetje lachen,
ik ben haar trein voorbij gestept.
Het is, denk ik, een rare wereld,
als je te veel hersens hebt.

De verzamelbundel is prachtig uitgegeven: mooi papier, mooie letter, fraai gebonden.