Boekrecensie

Titel: Calendarium poeticum. Een galerij van dagen
Auteur: Frans Hoppenbrouwers

Uitgeverij: Sun
Nijmegen, 1998
ISBN 90 6168 649 0
Pagina's: 381
Prijs: ƒ 49,50

Recensie door A. J. Maasland - 3 februari 1999

Frans Hoppenbrouwers schept indrukwekkend bouwwerk

Het jaar rond in sonnetvorm

Het getijdenboek –een gebedenbundel voor leken– beleefde een bloeiperiode in de Rooms-Katholieke Kerk van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw. Onlangs verscheen het ”Calendarium poeticum” van Frans Hoppenbrouwers, dat zich „een nieuw getijdenboek” noemt. Inderdaad is het geen gebedenboek, maar een sonnettenkrans.

De overeenkomst met het oude genre is dat aan iedere dag van het jaar een gedicht is gewijd, ook de schrikkeldag is niet vergeten. Het lijkt een zware opgave om 366 geslaagde sonnetten over de jaarkring te maken, maar Hoppenbrouwers kreeg het voor elkaar.

Uit zo'n omvangrijke bundel is ieder citaat willekeurig. Daarom de inzet en het slotakkoord. Op 1 januari: „De kaarten zijn gehusseld en geschud,/ de hand ontplooit een galerij van dagen/ die één na één om aas en aanzien vragen:/ alsof de Gever weet van groot en grut.” Op 31 december: „Ik zie het strijklicht van de frêle maan/ de gladde globe in zijn scheervlucht raken/ en de wolvin, een reuwelp in haar kaken,/ verhuist haar kans naar een verhuld bestaan.”

Ik stel me voor dat sommigen deze citaten té groots vinden, af en toe gaat Hoppenbrouwers' retoriek ook mij te ver. „Ik zag een vuurstoot blaffend morgenlicht/ de nanacht als een splijtzwam openrijten/ en een klaroen, gestoken in de wijdte,/ stiet oordeelsklanken uit voor het gericht.” „Splijtzwam” is mooi, maar bij „blaffend morgenlicht” kan ik me niets voorstellen.

Natuur
Deze en dergelijke passages doen echter niets af van mijn bewondering voor het geheel van de bundel. De archaïsch klinkende zinnen komen meestal doorleefd over, en Hoppenbrouwers' geheel eigen stijl verleent het boek een innerlijke eenheid. Deze wordt versterkt door een aantal telkens terugkerende motieven.

Zo is voor iedere maand een gedicht aan de gedachtenis van Hoppenbrouwers' moeder gewijd. (Blijkens een aantekening overleed zij op 26 oktober.) Vooral de in deze cyclus verwoorde emoties zijn ontroerend herkenbaar. Hoppenbrouwers vertelt in de kwatrijnen van een ervan, dat een ziekenbroeder de dichter dwong afscheid te nemen na het bezoekuur, ondanks diens angstige voorgevoel. De laatste zes regels: „De telefoon ging midden in de nacht/ en ik reed woedend door de doodse straten/ terwijl ik aldoor aan de broeder dacht/ die niet kon meten wat mijn ogen maten./ Dat moeder stierf, zag hij als overmacht./ En toch heb ik haar in de steek gelaten.” Merk op dat Hoppenbrouwers ook zonder grote woorden kan.

Ook het riviertje de Dommel, en het Landleven zijn met een twaalfdelige sonnettencyclus vereerd. De natuur (dieren, bomen, sterrenbeelden) wordt beschreven, vaak gekoppeld aan de emoties van de dichter. Verder verwerkte Hoppenbrouwers actuele gebeurtenissen, zoals de diefstal van ”De schreeuw” van Munch.

Indrukwekkend
De rooms-katholieke wortels van het genre zijn duidelijk in het ”Calendarium” terug te vinden. Het bevat een aantal bewerkingen van liturgische teksten. Alle kerkelijke feestdagen komen aan bod. Diverse gedichten zijn aan Maria gewijd: „gij maagdelijke draagster van het leven/ Wees ons genadig in het laatste uur.”

Desondanks lijkt het me verantwoord om te genieten van het vele goede en schone dat de dichter biedt. Er lijkt me bijvoorbeeld niets mis met zijn bewerking van Psalm 1: „Gelukkig hij die aan de hand van God/ de kruistocht van de oude wegen gaat,/ de spot der mensen onbeantwoord laat/ zich slechts bekommert om het oergebod.”

Flapteksten zijn te wantrouwen. Maar dit keer kan ik me vinden in de kwalificatie van de uitgever: „Het ”Calendarium” is een indrukwekkend bouwwerk, waaraan steen voor steen met zorg vorm is gegeven.”