Boekrecensie

Titel: Het hart naar boven; religieuze poëzie uit de 17e eeuw
Redactie: Ton van Strien en Els Stronks

Uitgeverij: Ambo/AUP
Amsterdam, 1999
ISBN 90 2631 543 0
Pagina's: 448
Prijs: ƒ 39,50

Recensie door Enny de Bruijn - 3 februari 1999

Stemmen uit de 17e eeuw

”Het hart naar boven” heet het nieuwste deel van de Deltareeks – met een knipoog naar een van Lodensteins liederen. Godsdienstige poëzie uit de 17e eeuw krijgt daarmee een plaats in de rij van Nederlandse klassieken.

Binnen de Deltareeks is dit deel een uitzondering. Niet alleen is het een bloemlezing, het bevat bovendien teksten die in eerste instantie niet tot de canon behoren. De samenstellers hebben niet alleen esthetische normen laten gelden, ze hebben vooral gekeken naar de functie van religieuze poëzie in de 17e eeuw. Om het scala zo breed mogelijk te doen zijn, worden hier en daar ook de mindere goden aan het woord gelaten. Alle stemmen van de 17e eeuw zijn in deze bundel hoorbaar.

Bladerend door de bloemlezing ontmoet ik tal van bekende gedichten: ”Geluckig is het land”, ”Ick hoor trompetten klincken”, ”T'en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten”, ”Hoog! om hoog! mijn siel, na boven!” Er valt echter ook veel onbekends te genieten. De bundel geeft een mooie doorsnee van dichterlijke religiositeit in de 17e eeuw: Cats naast Stalpaert van der Wiele, Bredero naast Camphuijsen, Vondel naast Revius.

Rooms-katholiek, dopers, remonstrants en gereformeerd – het hele 17e-eeuwse palet is aanwezig. Elk van de veertig aanwezige dichters wordt kort ingeleid, zodat je weet waar je hem of haar in dit complexe landschap plaatsen moet. De samenstellers –Els Stronks en Ton van Strien, beiden gespecialiseerd in de religieuze poëzie van de 17e eeuw– hebben ervoor gekozen de gedichten in de oorspronkelijke spelling weer te geven. Als handreiking aan de lezer zijn echter achter in het boek verklarende aantekeningen opgenomen.

Van Strien en Stronks schrijven hun nawoord in het besef dat de mentaliteit van de 17e-eeuwer ver verwijderd is van wat de gemiddelde Nederlander aan het eind van de 20e eeuw gelooft. Juist voor die 20e-eeuwer is het nawoord bedoeld. Dat kan echter op de lezer die zich wél in de vroegere geloofsinhouden herkent, een vervreemdend effect hebben. De auteurs kiezen geen partij binnen de 17e-eeuwse conflicten, ze kiezen echter –hoe impliciet ook– wél voor de 20e-eeuwse tolerantie: „Dat 'ketters' op een of andere manier aangepakt moesten worden, sprak waarschijnlijk voor de meeste mensen in die tijd vanzelf. De gedachte dat verschillende visies op één God allemaal even 'waar' kunnen zijn, deed aan als een absurditeit.” Huygens' superioriteitsgevoel ten opzichte van de rooms-katholieke Tesselschade wordt aangeduid als „misplaatst”, „de visie van de kerk van alle eeuwen” wordt subtiel gerelativeerd met „of wat de dichter en zijn lezers daarvoor hielden.”

In het algemeen echter ervaar ik het nawoord van de samenstellers als zeer verhelderend. Beknopt en overzichtelijk zetten ze uiteen wat geloven in de 17e eeuw betekent. Ze weten de diverse stromingen in het religieuze landschap kernachtig te typeren, waarbij ze de hoofdlijnen van het christelijk geloof, gedestilleerd uit de Apostolische Geloofsbelijdenis, niet uit het oog verliezen.

Dit boek laat 20e-eeuwse Nederlanders niet alleen kennismaken met literatuur die de eeuwen heeft doorstaan, of met een wereldbeeld dat tot op de dag van vandaag sporen nalaat in de westerse cultuur, maar ook met het wezen van het christelijk geloof.