Boekrecensie

Titel: Schaamte
Auteur: Bergljot HobÆk Haff

Uitgeverij: Meulenhoff
Amsterdam, 1998
ISBN 90 290 557 X
Pagina's: 474
Prijs: ƒ 44,90

Recensie door drs. W. Wouters-Maljaars - 20 januari 1999

Noorse schrijfster Bergljot Haff legt nadruk op familiepatronen

Worsteling met erfenis der vaderen

Het lijkt wel of de wind uit de noordse hoek gaat waaien: tegelijkertijd met de hype rondom Marianne Frederiksson uit Zweden verschijnt bij uitgeverij Meulenhoff de vertaalde roman van de Noorse auteur Bergljot HobÆk Haff, ”Schaamte”. Haff wordt gepresenteerd als de „grand old lady van de hedendaagse Noorse literatuur.” Veertien romans schreef ze tot nu toe en ze won al diverse literaire prijzen. Wat hebben die noorderlingen wat wij (nog) niet hebben?

”Schaamte” heeft de lezer gelijk in zijn greep. De ikverteller is gedwongen opgenomen in een gesloten inrichting en onder curatele gesteld. Haar familie is blij eindelijk van haar waanzin in het openbaar verlost te zijn. De ik (Idun Hov) is een schrijfster die negen boeken geschreven heeft over mensen die hun identiteit zijn kwijtgeraakt, terwijl ze zelf op bepaalde momenten de greep op het leven totaal verliest.

Tijdens die periodes zwerft ze rond in Europa, graait in vuilnisbakken, zet een shot als zich de gelegenheid voordoet of ze slaapt op een bank in het centraal station met een plastic zak als hoofdkussen. De lezer is gelijk nieuwsgierig gemaakt: Wat drijft haar? Wie is zij? De ik antwoordt: „Daarop moet ik antwoorden dat ik geen identiteit heb en dat ik op de leeftijd van 56 jaar slechts vaag weet wie ik eigenlijk ben.”

Vanaf het begin presenteert de ik zich als schrijfster van dit kroniekachtige verhaal en spreekt zichzelf moed in tegenover de kritische recensenten: „Ooit waren mijn boeken te rechtlijnig en gestileerd, nu zal het vonnis luiden dat ik geen controle over mijn stof heb en die uitstort in een verhaal zonder kop of staart.”

Bron
Deze roman fungeert voor de ik als een schuilplaats, van waaruit ze het verleden beziet. „Plotseling zie ik iets wat ik al lang niet meer heb gezien (...). Het is mijn jonge moeder, de intens geliefde en onbereikbare, aan wier rokken ik altijd hing, maar die mij kalm aan de kant schoof en zei dat ik niet zo moest plakken. Ik zie haar blonde haar en trouwe blauwe ogen, en haar stralende glimlach die altijd voor iemand anders dan mij was bedoeld.” De ik wil terug naar de bron aller dingen om te kijken wat er allemaal gebeurd is. Ze vindt dat ze lang genoeg bezig geweest is met ontwennen, afwenden en wegvluchten. Ze wil weten: „Waar scheidden de wateren zich, waar ging het mis?”

Het verhaal begint bij haar ambitieuze grootvader Andreas Sand, die van matroos opklimt tot reder. Hij wordt zeer rijk en is bijzonder ijdel. Op het hoogtepunt van zijn roem begint hij tevens een eigen kerkelijke gemeente, waar hij zichzelf als predikant en voorzitter van de kerkenraad benoemt. Als tiranniek persoon houdt hij zijn gezin en gemeente in zijn ban. Tijdens de oorlog drijft hij handel met de Duitsers, maar houdt hij tegelijkertijd twee Joden verborgen in zijn huis. Hij lijkt onschendbaar, totdat hij op zijn sterfbed zijn ware verhaal opbiecht.

Zijn enige dochter, Maria, is opgevoed door deze man. Hij houdt van haar, maar op de allervreemdste manieren perst hij alle ijdelheid uit haar. Ze wordt een verknipt persoon, ook wat de liefde betreft. Ze trouwt desondanks met Vemund Hov, de plaatselijke predikant. Eenzelvig als hij is, staat het huwelijk al zeer snel op springen. Samen krijgen ze een tweeling, waarvan Idun Hov, de ik, de ene helft is.

Zwart schaap
Vooral van Vemund Hov komt de lezer veel te weten door de manuscriptfictie die de schrijfster hier als literaire kunstgreep toepast. Als haar moeder na de oorlog alle sporen van haar man uitwist en daarom zijn hele boekenverzameling vernietigt, lukt het Idun om drie dagboeken van hem te redden. In de gedeelten over Vemund Hov lezen we dus vooral de informatie uit de eerste hand. Hij groeit op in een adembenemend klimaat; eigenlijk komt niemand uit dat gezin tot een gezonde, persoonlijke ontwikkeling. Hij loopt weg en vindt onderdak bij de Noorse fascistische leider Quisling, die hem zeer goed behandelt. Tijdens de oorlog werpt hij door zijn weinig weerstand biedende houding en verdachte vriendschappen alle verdenking op zich zodat hij veroordeeld wordt voor landverraad. Na de gevangenisjaren is hij een wrak geworden. De laatste jaren wordt hij verpleegd door Idun, die een heel hechte relatie met hem opbouwt. Zij is de enige die zijn naam bewust wil blijven dragen.

Intussen is haar moeder door het overlijden van haar man afhankelijk geworden van haar vader, die als een ware patriarch de hele familie om zich heen verzamelt. Als zwart schaap van de familie vindt Idun weinig mededogen als op een dag blijkt dat ze zwanger is van haar vriend, de ondergedoken Jood Aron. Als ze een betere huwelijkspartner weigert, rest slechts één oplossing: ze verdwijnt.

Nu wordt de lezer meegenomen op haar talloze zwerftochten en opnamen. Onvoorstelbare ellende maakt ze mee. Zelf ervaart ze de krankzinnigheid als „bevrijdend”, ze kan het leven niet meer aan. Na vele jaren krijgt ze bezoek in de inrichting van een persoon die de diagnose ”paranoia” weerlegt, zodat de curatele opgeheven wordt en Idun vrij mens is. Pas dan vallen voor de lezer de puzzelstukjes in elkaar. Het eind van de roman overvalt de lezer, is haast te afgewerkt.

Familie
De roman heeft de lezer van het begin tot het eind in zijn greep. Door steeds vooruit te verwijzen en terug te grijpen in de tijd wordt de lezer steeds in spanning gehouden. Veel verwikkelingen vinden hun beslag in deze roman. Drie generaties en daarmee de hele twintigste-eeuwse geschiedenis passeren de revue. Hoewel de lezer soms moeite moet doen om van de ene verhaallijn naar de andere over te springen, beheerst de schrijfster de verhaallijnen grandioos. Kronieken hebben mijn interesse: je ziet de plaats van een familielid in een grote familie. Hoewel iedereen zijn eigen persoonlijke verantwoordelijkheid heeft, zie je hoe iemand vast kan lopen door fouten en vastliggende patronen in een bepaald geslacht.

Wat hebben zij wat wij (nog) niet hebben? De eerste regel van ”Anna, Hanna en Johanna” begint zo: „De zonden der vaderen gaan over op de kinderen tot in het derde en vierde geslacht.” Haff en Frederiksson sluiten met hun nadruk op familie en relatie op elkaar aan. Kinderen kunnen zich aan bepaalde patronen niet ontworstelen. Beide schrijfsters kunnen dit gegeven intrigerend onder woorden brengen. Bijzonder is het dat beiden ook voor een ”happy end” kiezen. En daarom verdienen ze hun eigen, aparte plaats.