Boekrecensie

Titel: Het is oorlog geweest
Auteur: Carol Matas

Uitgeverij: Callenbach
Kampen, 1998
ISBN 90 266 0939 6
Pagina's: 119
Prijs: ƒ 24,90

Titel: Van uien schillen moet je huilen
Auteur: Wendy Orr

Uitgeverij: Houtekiet
Antwerpen/Baarn 1998
ISBN 90 261 1345 5
Pagina's: 176
Prijs: ƒ 29,90

Titel: Stiefland
Auteur: Karlijn Stoffels

Uitgeverij: Querido
Amsterdam, 1997
ISBN 90 214 8358 0
Pagina's: 127
Prijs: ƒ 24,90

Recensie door H. van Holten - 6 januari 1999

Joods lijden ging
ná de oorlog door

De laatste maanden, na de beschamende Liro-affaire, is in de pers en bij de regering plotseling berouwvol belangstelling gekomen voor de manier waarop direct na de bevrijding mensen uit concentratiekampen en Duitse slavenfabrieken in Nederland werden opgevangen, of juist niet werden opgevangen! Het waren ook toen weer de Joden die er het hevigst onder leden. Hun familie, hun persoonlijke bezittingen, hun geld en hun huizen waren ze kwijt en er waren niet veel mensen die hun de helpende hand toestaken.

In andere pas bevrijde landen was het soms nog een graadje erger. Daar kwamen zelfs opnieuw pogroms voor. Denk ook aan de minder fraaie rol die de Engelsen gespeeld hebben, de eerste jaren na de bevrijding, toen zoveel aan de getto's en gaskamers ontkomen Joden naar Palestina wilden emigreren. Over die pogroms en ook over het antisemitische gedrag van onze voormalige bevrijders gaat de jeugdroman van Carol Matas ”Het is oorlog geweest”.

Palestijnse kust
„„Ik dacht dat jullie allemaal dood waren. De gaskamers hadden jullie toch allemaal te pakken?” Ik weet wie ze met ”jullie” bedoelt – ”jullie joden”. En dan besef ik wie daar staat in de deuropening van oom Mosje's huis. Ze kijkt me vol afschuw aan, alsof ik een rat ben met een besmettelijke ziekte. Het is Brigitte. Vroeger werkte ze als dienstmeisje bij oom Mosje.” Zo wordt de 15-jarige Ruth Mendenberg in haar Poolse vaderland ontvangen, als ze uit het concentratiekamp Buchenwald ”thuis” komt.

Ze weet niet beter of niemand van haar familie leeft nog. Ze is verdoofd van binnen. Ze kan niet huilen. Waar moet ze naartoe! Een oudere jongen, Saul, ontfermt zich over haar en brengt haar in contact met lotgenoten, die zich angstig in een huis schuilhouden. Want hun ellende is na de bevrijding nog niet afgelopen. Opnieuw komen er pogroms, en al worden die door het leger uiteengeslagen, er vallen weer doden en gewonden. Ze moeten hier weg, beseffen ze. Naar Eretz Israël, het Beloofde Land.

Ze vertrekken met een hele groep, vooral kinderen, en Ruth gaat alleen mee voor die kinderen. Niet omdat ze iets van de toekomst verwacht. Er moeten illegaal grenzen gepasseerd worden: Hongarije, Oostenrijk. Eindelijk Italië. Er ligt voor hen een schip klaar, dat hen heimelijk naar Palestina zal brengen. Maar wat ís heimelijk als in de Middellandse Zee ook Engelse oorlogsschepen rondvaren die de Palestijnse kust nauwlettend in de gaten houden, en boven hun hoofden militaire vliegtuigen rondcirkelen! Ze bereiken toch het nieuwe vaderland, ondanks ontberingen, achtervolgingen, verwoede gevechten en opnieuw een –nu Brits– concentratiekamp.

Geloof
”Het is oorlog geweest” is een verhaal dat je verbijstert, je met onbegrip vervult. Leren de mensen het dan nooit! 't Is (natuurlijk) geen christelijke roman, maar ook geen typisch Joods-gelovig boek. Ruth heeft geen echte band met God. Aan boord hoort ze orthodoxe Joden bidden. „Als ik hun gebeden hoor, herinner ik me er een paar. Soms merk ik dat ik meedoe. Niet dat ik geloof dat God zal luisteren. Hij heeft ons jarenlang links laten liggen. Sterker nog, af en toe vraag ik me af of Hij soms een hekel aan ons heeft. Maar dan vraag ik me bijna bijgelovig af of het niet beter is eerbiedig tegen Hem te zijn, zodat Hij niet kwaad op ons wordt.” Enkele van haar reisgenoten twijfelen zelfs aan het bestaan van God.

Natuurlijk zijn er terugblikken op het ondergane leed. Heel plotseling, midden tussen of zelfs dankzij de nieuwe omstandigheden. Het zou, dacht ik, wat de compositie betreft beter zijn geweest als de uitgever die terugblikken cursief had laten zetten. Je kunt met een zinvolle afwisseling van lettertypes in zulke gevallen zoveel suggestiever overkomen.

Gebroken nek
Dat gebeurt bijvoorbeeld wel in ”Van uien schillen moet je huilen”, een sterk autobiografisch gekleurde roman van de Australische schrijfster Wendy Orr. Herinneringen, plotseling opkomende gedachten midden in een gesprek, ze zijn cursief gezet. Dat geeft een flitsende beweeglijkheid aan de tekst mee.

De hoofdpersoon, de 17-jarige Anna Duncan, heeft bij een ernstig verkeersongeluk haar nek gebroken; haar voet is verbrijzeld en er is vrijwel geen lichaamsdeel waar niets aan mankeert. Ze lijdt ondraaglijke pijnen in het ziekenhuis, waar ze is opgenomen. Ze denkt (cursief dus): „Niemand vertelt je dat echte pijn meer is dan iets in je lichaam, het is een zwarte draaikolk die je geest meesleurt, de diepte in, en aan 't eind vraag je je af of er een grens is tussen leven en dood en aan welke kant je dan wel staat. Aan 't eind weet je dat je niet de persoon bent die je altijd gedacht had te zijn, weet je dat je niet sterk of moedig bent, dat je zelfs geen mens meer bent, alleen maar een stofje in de maalstroom.”

Vallend en opstaand –soms letterlijk– worstelt ze zich naar boven. Laag na laag, als de rokken van een ui, moet de sportieve Anna het oude leven van zich afschudden: nooit meer karate, nooit meer paardrijden, een studie die dreigt te mislukken, een vriendin die geen vriendin was, een vriend die haar trouw wil blijven... „Maar onder al die lagen –een groene scheut ontspruit– groeit ze van binnenuit.”

Net als Ruth in ”Het is oorlog geweest” (ver)wijt ze haar moeilijkheden aan God. Ze haat Hem, roept Hem ter verantwoording, scheldt Hem uit, tutoyeert Hem. Dit, en het feit dat er kwistig en ook onverschillig met vloeken wordt gestrooid, maakt het boek, hoe goed ook geschreven, voor een christen niet leesbaar.

Multicultureel
Was het vorige boek eigenlijk al geen jeugdboek meer maar een adolescentieroman, dat geldt in even sterke mate voor ”Stiefland” van Karlijn Stoffels. Het verhaal speelt zich af in de multiculturele samenleving van Amsterdam, met als centrale (ik)figuur Rasjid, zoon van een schippersdochter uit Bretagne en een student uit Marokko, die nu met zijn vader in Amsterdam woont. Hij is bevriend met Osei, een jongen uit Ghana, wiens vader op een dag zomaar verdwenen is. Ondergedoken? Gearresteerd? Het land uitgezet? De zeer gemêleerde vrienden- en vriendinnenkring in Rasjids klas trekt verspreid de stad door, langs ziekenhuizen, vreemdelingenpensions enzovoorts om een spoor van de man te ontdekken.

De schrijfster sleurt ons bijna mee op die tocht, waarbij de kleuren en geuren van Amsterdam ons uit de tekst haast zichtbaar en ruikbaar tegemoetkomen, dankzij haar kernachtige, bijzondere stijl, die niet voor pakkende originele beelden terugschrikt. Over Osei gesproken: „Hij gaf geen antwoord. Zijn gezicht zag eruit alsof iemand er met een ruitenwisser overheen was gegaan. Glad. Strak. Leeg. Nu laat hij zijn oogleden zakken. Als luxaflex. Geen inkijk in deze woning.”

Met dit boek zijn we eigenlijk weer terug bij de problematiek van ”Het is oorlog geweest”. Hoe gaan we om met de vluchteling, de asielzoeker, de ontheemde, de illegaal. Een soms schrijnende confrontatie!