Boekrecensie

Titel: De vlieger
Auteur: Maarten 't Hart
Uitgeverij: De Arbeiderspers
Amsterdam, 1998
ISBN 90 295 2144 9
Pagina's: 228
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door Enny de Bruijn - 2 december 1998

Maarten 't Hart vindt gelovigen nog steeds „potsierlijk”

Gereformeerden en
papen in Boonersluis

De wereld die Maarten 't Hart beschrijft, is voorspelbaar. Bijbelteksten en catechismusvragen, een grafdelvende vader en een onbereikbare vrouw, kerkelijke twisten over onbenulligheden – de oude thema's keren weer terug in “De vlieger”, zijn nieuwste roman. 't Harts inmiddels overbekende visie op het gereformeerde vaderland vermaakt een breed publiek. Zijn verlichte lezers maken slechts één vergissing: ze beschouwen de schrijver als een realist.

Niets is zo „adembenemend potsierlijk” als het geloof en de gelovigen. Daar raak je niet over uitgepraat. „Je blijft er maar over dooremmeren”, zegt een van de personages in “De vlieger”. De schrijver heeft zijn antwoord klaar: „Omdat het maar steeds blijft voortbestaan. Omdat de EO de grootste omroep van Nederland is. Omdat er in alle hoeken en gaten van dit kikkerland nog van die griezeldominees preken en catechiseren”.

Met die beweegredenen in zijn achterhoofd heeft 't Hart zich vol vuur gestort op het verhaal van Ginus van Diepenburch, die het in zijn hoofd krijgt om te zeggen dat niet de kruisdood van Christus, maar de vergevensgezindheid van de zondaar zelf een verzoening met God tot stand brengt. Ouderlingen en dominees doen hun best de afvallige tot inkeer te brengen, zelfs een VU-hoogleraar onderneemt de reis naar het Zuid-Hollandse stadje –voor de variatie Boonersluis genoemd–, maar Ginus blijft hardnekkig. De kerkenraad zet dus een afsnijdingsprocedure in gang. Gedetailleerd beschrijft de auteur de diverse trappen, totdat de ketter definitief in de ban wordt gedaan. Gebroken verlaat hij Boonersluis, om grafdelver in Delft te worden.

Vanzelfsprekend is Ginus een uiterst sympathiek man, terwijl de diverse geestelijke gezagsdragers alleen maar onverzoenlijk en bovenal buitengewoon dom zijn. Geen wonder dat de vader van de ikfiguur op emotionele gronden partij kiest voor Ginus, zijn hulpje op het kerkhof. Waar hij zich aanvankelijk geducht weert in de discussie, komt hij aan het eind van het boek tot de ontboezeming: „Eerst wij zand erover, dan God ook zand erover... 't is nog niet zo'n gekke gedachte, en zeker niet voor een grafmaker”. Geen verzoening door voldoening, maar een zakelijke transactie, simpel en doeltreffend. Maarten 't Hart heeft zijn eigen –niet al te originele– theologie ontwikkeld.

Papen rapen
De vaderfiguur, die het hele boek beheerst, staat garant voor ongelooflijk gekke gesprekken. In zijn nonchalante conversatie ontziet hij noch de lijken op het kerkhof, noch de grafstenen, noch de doofstomme Rampenne, noch de kerkelijke ambtsdragers. Van alles en iedereen ziet hij de kolderieke kant. De paapse en gemeentelijke autoriteiten die beurtelings bij hem langs komen met het verzoek de oude rooms-katholieke begraafplaats te 'ruimen', slaat hij om de oren met die speciale mix van bijbelteksten, komische uitdrukkingen en krachttermen waarvan Maarten 't Hart het recept heeft. Dit taalgebruik is uniek. Nergens anders ontmoet je zo'n bijbelvast gereformeerd grafdelver die zo oneerbiedig alle zaken van leven en dood op de korrel neemt, waarbij hij stelselmatig Gods Naam als stopwoord gebruikt.

De kwestie van het roomse kerkhof geeft de schrijver gelegenheid om ook de papen van katoen te geven. Niemand moet denken dat schijnheiligheid en kortzichtigheid exclusief gereformeerde verschijnselen zijn – de roomse geestelijken zijn in feite met hetzelfde sop overgoten. Het hele boek door blijft de zaak van het „papen rapen” de gemoederen bezighouden, totdat de roomsen uiteindelijk besluiten de zaak zelf –in het diepste geheim, met een dragline en een vrachtwagentje– ter hand te nemen. De ikfiguur en de vader kijken samen vanuit het donker toe.

Het eind van het boek maakt een krachteloze indruk. De schrijver beseft het zelf: „Het is een verhaal zonder afloop (...) Wat ontbreekt is een dramatisch einde”. Dus haalt hij de mooie dochter van Ginus, oud en bitter na een mislukt leven, nog gauw even tevoorschijn. Haar rol van altijd onbereikbare, altijd uitdagende vrouw is niet onbelangrijk, maar zij is niet degene die de hele roman draagt – de schrijver lijkt het zich net op tijd te realiseren. Vandaar dat een raadselachtige herinnering aan de vaderfiguur de laatste bladzijde beheerst en daarmee het boek afrondt.

Realisme
Sympathiek is deze vader, ondanks zijn soms merkwaardige gedrag en taalgebruik. Hier is tussen de regels door een heel menselijk gevoel merkbaar, dat pas tegen het eind van het verhaal aan de oppervlakte komt: „Hij is nu bijna een kwarteeuw dood. En dadelijk daarna besefte ik: in al die jaren is er geen dag voorbijgegaan waarop ik niet aan hem gedacht heb”. De tijd heeft het beeld gekleurd: de ikfiguur voelt geen kritiek meer, slechts bewondering en waardering.

Relaties tussen mensen beschrijven kán Maarten 't Hart. Voor zijn schrijverschap pleit ook, dat hij zijn lezers zo ver krijgt dat ze uiterst onwaarschijnlijke situaties binnen de romanwerkelijkheid volkomen accepteren. Maar daarmee is hij nog geen realist. Het oordeel van NRC-recensent Pieter Steinz over “De vlieger” treft me dan ook als bijzonder merkwaardig: „Ten minste zo aardig zijn 't Harts beschrijvingen van de rituelen van de gereformeerde kerk: de debatten over de toelaatbaarheid van de middenscheiding in het haar van de nieuwe dominee, het gebakkelei over bijbelteksten, de manier waarop het Heilig Avondmaal verbonden wordt met de collecte. In dat soort literaire antropologie is Maarten 't Hart op zijn best”.

Hier sta ik met mijn ogen te knipperen. Maarten 't Hart een antropoloog? De taferelen die hij schildert, hebben weinig met betrouwbare, wetenschappelijke teboekstelling te maken. Zijn beschrijving van een avondmaalsdienst is te blasfemisch om er iets uit te citeren. Van het wezen van het geloof heeft Maarten 't Hart gewoon nooit iets begrepen, en daarom valt hij als antropoloog volstrekt niet serieus te nemen.

Ook als filoloog blijft hij ver onder de maat. De manier waarop hij ongerijmdheden in de Bijbel aan de kaak stelt, is een aanfluiting voor iedereen die ook maar enige literaire vorming genoten heeft. Schots en scheef doorkruist hij de diverse bijbelboeken, teksten uit hun verband rukkend, letter met letter vergelijkend om gniffelend te concluderen dat er weer niks van klopt. “De vlieger” moet wat dat betreft heel wat studie hebben gekost. Het boek staat bol van de citaten uit Bijbel, belijdenisgeschriften en formulieren. Eén vraag blijft onbeantwoord: Hoe kan iemand zo grondig de Bijbel lezen en er –althans voor de waarneming van de lezer– zo weinig van begrijpen?

Karikatuur
Het verwijt dat hij de zaken vertekend voorstelt, heeft Maarten 't Hart vaker gehoord. In “De vlieger” is hij de kritiek voor: „Als je 't opschrijft zeggen de gelovigen dat je overdrijft, dat je er een karikatuur van maakt... terwijl... je moet alles wat je gehoord en gezien hebt nota bene afzwakken om 't enigszins aanvaardbaar te kunnen weergeven”. Hier valt niet tegen te argumenteren. Maarten 't Hart is als een concertbezoeker die slechts de fouten en onbeheerste bewegingen van de orkestleden registreert, zonder een vermoeden te hebben van het wezen van de muziek die ze –ondanks alles– willen laten horen.

Toegegeven, de beschrijvingen van 't Hart werken geregeld op de lachspieren. Dat is juist het probleem. Zaken die voor een gelovig christen hoog en heilig zijn, worden met een paar goedkope trucjes belachelijk gemaakt. Wie er de humor van inziet, maakt de eerste stap op weg naar distantie onwillekeurig mee – voordat hij zich geschokt realiseert dat hij zich heeft laten verleiden. Daarin zit de kracht van dit soort boeken. De schrijver wil vermaken, kwetsen, reacties uitlokken. Dat laatste is hem met “De vlieger” opnieuw gelukt. Er zijn calvinisten die Maarten 't Hart met begrip en invoelingsvermogen kunnen lezen. Ik kan dat niet.