Boekrecensie

Titel: Ruimte-trilogie: Ver van de zwijgende planeet, Reis naar Venus, De binnenste cirkel
Auteur: C.S. Lewis

Uitgeverij: Oosterbaan & Le Cointre
ISBN 90 6047 844 4.

Titel: De afschaffing van de mens
Auteur: C.S. Lewis

Uitgeverij: Voorhoeve
ISBN 90 2971 450 6

Recensie door A. L. Smilde - 9 november 1998

Hoogstandjes van schrijfkunst in „omgekeerde” sciencefictiontrilogie

De fantaserende mens in mij is ouder

De drie sciencefictionboeken van C. S. Lewis zijn in Nederlandse vertaling beschikbaar, maar ze zijn betrekkelijk onbekend en misschien ook onbemind. Ze zijn veel meer aandacht waard.

In Nederland verschenen de eerste twee delen rond 1960 en het derde volgde twintig jaar later. Ze leiden nu al vele jaren een schimmig boekhandelsbestaan onder de gemeenschappelijke titel “Ruimte-trilogie” en worden kennelijk nooit op doortastende wijze in of zelfs maar uit de handel genomen. Elk van de drie delen heeft een andere vertaler; de kwaliteit van het vertaalwerk komt nooit boven het matige uit en zit soms ver daaronder. De omslagillustraties, ontleend aan een van de vele Amerikaanse pocketedities, hebben beschamend weinig verband met de inhoud en doen nog het meest denken aan een slecht getekend stripverhaal.

In deze omstandigheden ligt het niet voor de hand dat iemand die wel eens wat van C. S. Lewis wil lezen, het eerst naar de sciencefictiontrilogie zal grijpen. En wie al veel van hem gelezen heeft, zal er misschien nog steeds niet naar grijpen. Zolang je ze niet leest, lijken deze boeken –sciencefiction, wie leest dat nou?– een vreemd en zelfs een beetje gênant verschijnsel in het werk van een voorname christelijke auteur.

In feite behoren ze tot het beste wat hij geschreven heeft. Je hoeft geen liefhebber van Lewis te zijn om (als je ze leest) te zien dat hier heel bijzondere hoogstandjes van schrijfkunst worden geleverd. Bovendien behoren deze boeken tot zijn meest karakteristieke werk. Een zo sterke concentratie en tegelijk zo grote overvloed van typische Lewis-beelden en -gedachten kom je nergens anders tegen.

„Fantaserende mens”
Er zijn ook wel zogenaamde externe gegevens, dingen die je buiten de boeken zelf om te weten kunt komen, die erop wijzen dat ze beslist geen “vergissing” van Lewis zijn. Het eerste sciencefictionboek, “Out of The Silent Planet” (1938), was in zeker opzicht zijn schrijversdebuut. Het was zijn eerste boek dat voor een groot en algemeen lezerspubliek was bedoeld. En zo'n publiek bereikte het inderdaad.

Zijn volgende populaire boek schreef Lewis op verzoek van een uitgever en was een theologische verhandeling: “The Problem of Pain” (1940). Dit boek was het begin van een zeer drukke periode in zijn leven, want hiermee verwierf hij zich een snel groeiende bekendheid als schrijver en spreker over het christelijk geloof. Zijn academische werk aan het Magdalen College in Oxford ging inmiddels gewoon door. De drang om een vervolg op “Out of the Silent Planet” te schrijven moet groot geweest zijn, want hoewel niemand hem ertoe aanspoorde en terwijl de overige werkdruk alleen maar toenam, verscheen in 1943 “Perelandra”, het tweede sciencefictionverhaal en wellicht het hoogtepunt van de reeks. Nog datzelfde jaar voltooide Lewis het derde deel, dikker dan de twee voorgaande delen samen: “That Hideous Strength”. Dit verscheen in 1945. Lewis gaf maar zelden beschouwingen over zichzelf of over zijn werk. Een van de keren dat hij dat wel deed, in een brief van eind 1954, schreef hij het volgende. Mijn gepubliceerde werk, zei hij, is een verschrikkelijk allegaartje, maar er is één rode draad: „De fantaserende mens in mij is ouder, heeft een permanentere werking, en is in die zin fundamenteler dan de religieuze auteur of de literatuurcriticus”. Dan verklaart hij alle verschillende onderdelen van zijn werk als direct of indirect uitvloeisel van die „fantaserende mens”, dat wil zeggen: van zijn rijke verbeelding.

De meest directe uitvloeisels daarvan waren natuurlijk de Narnia-verhalen –de sprookjesachtige reeks van zeven kinderboeken, juist voltooid toen Lewis de genoemde brief schreef– en de sciencefictiontrilogie. Veel van zijn lezers vinden de Narnia-reeks zijn beste werk, maar zo sprak hij er zelf nooit over. Zijn beste boek (tot 1956, want toen kreeg “Till We Have Faces” deze status) was volgens hem “Perelandra”.

”Out of the Silent Planet”
Het schrijven van zijn eerste sciencefictionboek had als directe aanleiding echter niet zijn neiging tot fantaseren. Lewis was in aanraking gekomen met een soort geloof in wetenschap en technische vooruitgang dat hem zorgen baarde, en dat vooral tot uitdrukking kwam in de sciencefictionliteratuur. Het was hem opgevallen dat sommige mensen hun hoop voor de toekomst serieus vestigden op de kans dat 'de mens' in staat zal zijn om naar een andere planeet te verhuizen, mocht de aarde eens onbewoonbaar worden. Het 'voortbestaan van de mensheid' zou daar dan immers van afhangen. In fantasieverhalen over kosmische veroveringsoorlogen werd de mens bijna zonder uitzondering voorgesteld als de partij die het recht aan haar kant heeft. De bewoners van andere planeten waren steevast boosaardige of weerzinwekkende wezens, die als het ware vroegen om onderwerping of uitroeiing.

Lewis achtte dit soort toekomstbeelden niet erg realistisch. Toch waren ze volgens hem een gevaarlijke rivaal voor het christelijk geloof, en ook meer in het algemeen voor een goede kijk op mens en wereld. Als mensen geen hoger ideaal hadden dan een collectief 'voortbestaan', en als ze juist in verband met dat ideaal zichzelf zagen als de voortreffelijkste wezens van het heelal, dan vond Lewis dit een zotte en gevaarlijke toestand. Hij wilde er wel eens zijn stem tegen verheffen. Met deze bedoeling schreef hij “Out of the Silent Planet”.

Antiheld
Het resultaat was dan ook een soort 'omgekeerde' sciencefiction. De figuur die in een normaal voorbeeld van dit genre de held van het verhaal zou zijn –de dankzij wetenschap en techniek onverslaanbare pionier der mensheid, alle gevaren trotserend in dienst van de buitenaardse expansie– wordt hier in zijn hemd gezet. Dit zou je het hoofdthema van het verhaal kunnen noemen, zeker gezien het verklaarde doel dat Lewis ermee had.

Maar op die manier is het boek toch te negatief gekarakteriseerd. Het verhaal speelt zich af op de planeet Mars, en de beeldende beschrijvingen van het landschap, de vegetatie en de Mars-bewoners zullen op veel lezers een blijvender indruk maken dan de lotgevallen van Weston, de antiheld. In de ogen van Mars-bewoners is trouwens de hele planeet aarde een soort antiheld van het zonnestelsel. De aarde noemen ze „de Zwijgende Planeet”, want het is de enige planeet waarmee ze nooit contact hebben. We komen ook iets over de oorzaak daarvan te weten. In feite geeft C. S. Lewis dan een fantasie ten beste over de plaats die het christelijke geschiedbeeld (schepping, zondeval, verlossing en wederkomst) zou kunnen hebben in een groter kosmisch geheel.

Het verhaal loopt intussen steeds als een trein; en sommige Mars-bewoners –onder wie een paar griezelige– worden zo sympathiek beschreven dat de lezer net zo veel van ze gaat houden als van de aardigste figuren uit gewone, realistische romans.

Dit eerste boek werd veelvuldig en lovend gerecenseerd. Maar bijna niet één recensent scheen te beseffen hoezeer de fantasie van Lewis gevoed was door christelijke geloofsvoorstellingen. Lewis vond dit zowel vermakelijk als bedroevend. Hij zag het als een nuttige wenk voor evangelisten. Verpak je boodschap in een verhaal en die boodschap gaat er weer in als koek!

”Perelandra”
Zelf schreef hij verhalen meestal niet volgens dit recept. Een verhaal diende volgens hem allereerst goed te zijn als verhaal. En bij hem, zo liet hij wel eens weten, begon een verhaal altijd met een beeld in zijn gedachten. Het eerste Narnia-boek ontstond uit het beeld van een faun die met een paraplu en met pakjes onder zijn arm door de sneeuw loopt, en “Perelandra” begon met het beeld van drijvende eilanden op een oceaan. Het was voor Lewis dan zaak dat hij zo'n beeld een plaats en betekenis gaf in een groter geheel – wat erop neerkwam dat hij een verhaal verzon. Een 'bedoeling' of boodschap in zijn boeken, zo zei hij, ontstond als bijproduct van zijn fantasie en van zijn schrijflust.

Hoe dat ook zij, het blijft een raadsel hoe iemand een boek als “Perelandra” kan schrijven, en dat in een razend drukke periode van zijn leven. “Perelandra” is de planeet Venus (het boek kreeg later de titel “Voyage to Venus”). Het grootste deel van deze planeet is oceaan – met hier en daar dus die drijvende eilanden. Net als Mars is ook Venus een planeet waar geen zondeval heeft plaatsgevonden. Het verschil met Mars is dat op Venus de schepping, althans de schepping van redelijke wezens, nog maar betrekkelijk kortgeleden heeft plaatsgevonden. Op Mars was het leven veel ouder dan op aarde. Het aantal redelijke wezens (mensvormig maar groen van kleur) is op Venus vooralsnog niet groter dan twee – een vrouw en een man.

De vrouw speelt van die twee de grootste rol in het boek. Het is namelijk een vrije hervertelling van Genesis 3, het verhaal van de zondeval – en wel zó vrij dat het hier, anders dan in Genesis, allemaal goed afloopt. De twee aardse hoofdpersonen zijn dezelfde als in het vorige boek: Weston en zijn tegenspeler Ransom. Zij vechten, en vechten ten slotte letterlijk en lijfelijk, om de ziel van de Groene Vrouw. Een van de meest verbijsterende dingen in dit boek is het vermogen van Lewis om zich de gedachten en de conversatie voor te stellen van een volkomen onbedorven wezen (wat dat ook mag zijn!), haar balanceren op de drempel naar kennis van goed en kwaad. Hij vond dit zelf ook geen sinecure. „Misschien ben ik wel met iets onmogelijks begonnen”, zei hij in een brief, toen hij deze hoofdstukken aan het schrijven was. „Deze vrouw moet eigenschappen in zich verenigen die door de Zondeval elkaars tegenpolen zijn geworden. (...) Maar het is al de moeite waard als er maar een fractie van onder woorden te brengen is”.

De beschrijving van deze planeet zal op de meeste lezers nog meer indruk maken dan die van de planeet Mars. Dat wil zeggen: de beschrijving van de gedeeltes waar de verhalen zich afspelen. Want Lewis houdt het besef levendig dat die andere planeten, net als de onze, weer allerlei 'werelden op zichzelf' bevatten en dat we met de meeste daarvan niets te maken hebben. Inmiddels zien en horen we wel details zoals het knappen van de luchtblaasjes in het rode zeewier waarin Ransom zich vastgrijpt wanneer hij zijn eerste drijvende eiland beklimt, en zien we andere eilanden over de toppen van de grote oceaangolven verschijnen en verdwijnen. We zien ook hoe Ransom in deze omstandigheden opnieuw leert lopen. Aan het slot zijn we getuige van de plechtige viering van het feit dat het kwaad niet heeft gezegevierd. De Amerikaanse filosoof en Thomas van Aquino-kenner Peter Kreeft vond dit slotstuk, toen hij het voor het eerst las, „too good to be true”.

”That Hideous Strength”
Een van de vele merkwaardige dingen aan het derde en laatste deel, “That Hideous Strength”, is dat je het onmogelijk een goed boek kunt noemen en toch even onmogelijk een slecht boek. Géén goed boek is het doordat Lewis hier –al zit het verhaal wel goed in elkaar– zijn schrijflust niet meer lijkt te kunnen beheersen. De werkelijkheid zal wel zijn dat hij nog veel meer ideeën had dan hij in het boek gebruikt heeft; maar het wekt niettemin de indruk dat hij niets heeft kunnen schrappen. In 1946 zorgde hij op verzoek van een Amerikaanse uitgever voor een verkorte versie; in het Engels wordt deze nu niet meer uitgegeven, maar het is wel de versie die in het Nederlands is vertaald.

Wie de smaak ervan te pakken heeft gekregen, zal de 'onbeheerstheid' van dit boek overigens niet betreuren. Laat het een 'mislukt' boek zijn, zoals vaak is gezegd – toch is het geen slecht boek, want bijna elke passage op zichzelf is voorbeeldig goed geschreven. De hier aangeboden hoeveelheid leesplezier is enorm, en ook de variatie. Het bevat een paar van de gruwelijkste en een paar van de meest humoristische passages die Lewis ooit geschreven heeft. Ook waagde hij zich hier bijvoorbeeld aan een beschrijving van de tovenaar Merlijn, die uit een sluimering van anderhalf millennium wordt gewekt en gelukkig Latijn blijkt te kennen, en van het bewustzijn van een bruine beer die uit gevangenschap ontsnapt en dan weer gevangen wordt genomen. („De geuren hier waren, al met al, veelbelovend. Hij nam waar dat er eten in de buurt was en –opwindender nog– een vrouwelijke soortgenoot”.)

Of dit boek ook begonnen is met een beeld in Lewis' gedachten, is niet bekend. Zo ja, dan was het misschien het beeld van een afgesneden mensenhoofd dat met veel technisch vernuft in leven wordt gehouden. Zo'n hoofd speelt een grote rol in het verhaal, en al twintig jaar eerder was Lewis eens van plan geweest er samen met een vriend een toneelstuk over te schrijven.

Hoe bizar ook, dit is het enige verhaal van Lewis dat zich gewoon op aarde (in Engeland) en in het heden afspeelt, of althans in een nabije toekomst. De 'boodschap' van het boek is ook niet geheimzinnig. In het voorwoord wijst Lewis erop dat deze boodschap ook te vinden is in zijn boekje “The Abolition of Man” (geschreven in hetzelfde jaar, 1943).

Polemiek met Haldane
Iemand die deze aanwijzing in de wind sloeg was J. B. S. Haldane, een beroemde pionier van de biochemie. In 1946 schreef Haldane een zeer kritische bespreking van de sciencefictiontrilogie. Voor de literaire kwaliteit had hij de hoogste lof; hij vergeleek Lewis met Milton en Dante, en verder met H. G. Wells en Olaf Stapledon, dat wil zeggen het betere soort sciencefictionschrijvers. Maar het beeld dat Lewis gaf van de moderne wetenschap en haar beoefenaars vond hij verwerpelijk en belachelijk – alsof het allemaal werk van de satan was, en dat terwijl Lewis geen kaas gegeten had van welke exacte wetenschap dan ook.

Volgens Haldane maakte Lewis de wetenschap zwart omdat zij een belangrijke voorwaarde en een belangrijk instrument is voor de mens die zijn lot in eigen hand neemt, de mens die de wereld zelf durft te verbeteren in plaats van daarbij hulp van goede of boze geesten te verwachten. En Lewis was natuurlijk (zo meende Haldane) een tegenstander van wereldverbetering, omdat hij bang was daar zelf slechter van te worden. Voor Haldane was het een duidelijke zaak dat de mensheid wel degelijk op eigen kracht vooruit kan komen. Een goed bewijs daarvan zag hij juist in zijn eigen tijd, doordat „een zesde deel van de aardbol” bevrijd was uit de heerschappij van „Mammon” (het kapitalisme). „En deze bevrijding was het werk van mensen, niet van engelen”, zo besloot Haldane zijn kritiek.

Lewis schreef hierop een weerwoord dat hij helaas niet voltooide en dus ook niet publiceerde. Dit onvoltooide stuk verscheen pas (in de bundel “Of This and Other Worlds”) toen hij en Haldane beiden al niet meer leefden. Zijn voornaamste bezwaar was dat Haldane niet “The Abolition of Man” gelezen had; als hij dat wel had gedaan, zou zijn kritiek op de sciencefictiontrilogie misschien waardevol zijn geweest. Nu verliest Haldane zich in nogal onzinnige beschuldigingen; en intussen verkondigt hij simpel de opvatting dat de mensheid op een steeds hoger plan zal komen, zichzelf steeds verder zal veredelen, naarmate mensen hun lot in eigen hand kunnen nemen.

Dat is nu precies de opvatting die Lewis bestrijdt. Volgens Lewis verliest de mensheid juist haar menselijkheid, verdwijnt het verschil met dieren en wordt de mens als het ware afgeschaft, naarmate mensen hun lot in eigen hand nemen – niet altijd en overal, maar wel vanaf een bepaald moment. In “That Hideous Strength” (de titel is ontleend aan een oud gedicht over de toren van Babel) beschrijft hij een gefantaseerd voorbeeld van zo'n moment, en in “The Abolition of Man” werkt hij deze gedachte uit in de vorm van een betoog. Haldane had dat betoog onder vuur moeten nemen. In plaats daarvan bestrijdt hij een roman die hij als verdachtmaking opvat, en stelt daar weer verdachtmakingen tegenover.

Universele gedachten
Een beetje gelijk had Haldane misschien toch wel. Met wat kwade wil is het wellicht mogelijk de sciencefictionboeken van Lewis te zien als een smeercampagne tegen 'de wetenschap'. In zijn antwoord aan Haldane wees Lewis op een paar dingen in de trilogie waaruit volgens hem duidelijk bleek dat dit niet zijn bedoeling was. Misschien had Haldane daar weer tegen in kunnen brengen dat die dingen niet duidelijk genoeg waren.

Anderzijds is het ook weer niet zo moeilijk in te zien dat de betekenis van deze boeken universeler is dan die van een aanklacht tegen tijdverschijnselen of actuele ontwikkelingen. Natuurlijk draagt het werk van Lewis werk wel sporen van zijn tijd, de eerste helft van de twintigste eeuw. Toch blijft het leesbaar en lezenswaardig. Dit is niet alleen een gevolg van zijn grote schrijftalent. Het komt ook doordat zijn gedachten over God, mens en wereld ieder dood spoor van tijdgebonden opwinding vermeden; ze hielden zich kennelijk het liefst –of zelfs 'automatisch'– bezig met zaken van tijdloos, universeel belang. Zo maakt Lewis in zijn antwoord aan Haldane niet eens woorden vuil aan de gedachte dat het communisme een hoopgevend verschijnsel zou zijn. Hij legt alleen even uit waarom hij in alle omstandigheden tegen revoluties is.

Het tijdloze en universele karakter van zijn denken verklaart misschien nog iets. Goed beschouwd is het heel begrijpelijk dat zijn schrijversgedachten al vroeg zo'n hoge vlucht namen, tot ver buiten de dampkring van de aarde, het universum in. Want dat is een goede plaats voor universele gedachten – en tevens voor een zo rijke fantasie als de zijne. Vandaar dat Lewis in de sciencefictionboeken op zijn best is.