Boekrecensie

Titel: De balling en de zandloper
Auteur: Feya Strijk-Braunius
Uitgeverij: Mes
Capelle aan den IJssel, 1998
ISBN 90 76061 12 2
Pagina's: 56
Prijs: ƒ 13,90

Recensie door Enny de Bruijn - 28 oktober 1998

Gedichten van Feya Strijk-Braunius bieden perspectief

Echo's van een halve eeuw geleden

Feya Strijk-Braunius verdient op het terrein van de christelijke dichtkunst een eervolle vermelding. Jammer is alleen dat ze een generatie te laat is geboren: ze hoort thuis onder de dichters van het Interbellum. Haar bundel “De balling en de zandloper” bevat de nalezing van een oogst die lang geleden werd binnengehaald.

Via een oproepje in “Lectori Salutem”, het contactblad van de auteursvereniging Schrijvenderwijs, heeft uitgeverij Mes beslag weten te leggen op de nieuwste gedichten van Feya Strijk-Braunius. De 75-jarige dichteres publiceerde eerder vier bundels: “Kentering” (Erven Van de Kamp, 1949), “Rijpend koren”, (eigen beheer, 1968), “Denken aan de doden” (eigen beheer, 1981) en “Land in zicht” (De Schans, 1990).

Vasalis
Voor mij is “De balling en de zandloper” de eerste kennismaking met het werk van Feya Strijk-Braunius. Eén ding is direct duidelijk: ze hoort niet thuis in het geijkte rijtje van christelijk-pastorale dichteressen. Ze schrijft geen meditaties-op-rijm. Ze laat zich inspireren door literatuur, geschiedenis, beeldende kunst. Ze heeft gevoel voor beeldende taal, strakke vormen, het ritme van de woorden. Alleen daarom al verdient haar werk binnen de kaders van de christelijke dichtkunst een eervolle vermelding.

Als ik nauwkeuriger naar haar gedichten kijk, bekruipt me langzamerhand echter een eigenaardig gevoel. Waar heb ik dit eerder gelezen? Het doet bijna vertrouwd aan, al is het zeker dat ik nog nooit iets van Feya Strijk-Braunius onder ogen gehad heb. Pas bij het gedicht “Fuchsia's” begin ik iets van het geheim te begrijpen. De uitgespreide rokjes, de zusters, het wiegen en walsen – ik ben het allemaal al eens eerder tegengekomen. Vasalis gebruikt dezelfde beelden om een paar bloeiende appelboompjes te beschrijven. Wie de “Appelboompjes” naast de “Fuchsia's” legt, ziet twee verschillende gedichten, waarin slechts een paar woorden overeenkomen. Maar de toon is dezelfde.

Die toon is het die ik herken, ook al kan ik dikwijls geen enkele woordelijke overeenkomst met bestaande gedichten aanwijzen. Hoe beter ik kijk, hoe verder de woorden zich terugtrekken in hun eigen context. Maar áchter de woorden hoor ik Vasalis, Nijhoff, Slauerhoff, Gossaert, Bloem, Roland Holst. Hun thema's zijn het die gestalte krijgen in de verzen van Feya Strijk-Braunius: natuur, weemoed, verlangen, loutering, de passie van de kunstenaar.

Schetsboek
Deze bundel van Feya Strijk-Braunius heeft iets van een schetsboek, vol tekeningen van mensen, dieren, planten. In grijze tinten en heldere kleuren trekken ze voorbij: de hofdwerg en de minstreel, Kaïn en Job, de stokroos en de fuchsia's, de pauw en het paardje van de schillenboer. Meer dan eens vormt een schilderij of beeldhouwwerk zelfs het uitgangspunt voor een gedicht. Dat is bijvoorbeeld het geval in het mooie sonnet over Vincent van Gogh, dat eindigt met: „Boven dooreen gegeseld kolkend graan/ Wiekten de kraaien van zijn waanzin aan”. De lezer kan niet anders dan het beschreven schilderij in felle kleuren voor zich zien en iets proeven van de gedrevenheid –op de grens van krankzinnigheid– van de kunstenaar.

In een vergelijkbaar gedicht worstelt Michelangelo met zijn beeld van de slaven: „Hun pijn en stomme wanhoop werd de zijne –/ hij wierp een kleed over hun onbevrijd/ bestaan en vage, niet voltooide lijnen,/ wenend om eigen ontoereikendheid”. Waar het me bij Vincent nog niet helemaal duidelijk was, herken ik bij Michelangelo het register dat de dichteres opentrekt. Hier spreekt de geest van Slauerhoff.

De onrust van Slauerhoff en het verlangen van Bloem krijgen bij Feya Strijk-Braunius echter een verticale dimensie. Niet elk gedicht eindigt met een verplichte vingerwijzing naar boven –dat is een van de sterke punten van deze bundel–, maar aan het slot van “De balling en de zandloper” plaatst de dichteres alle weemoed en verlangen in het licht van de opstanding. De stoet van beelden uit haar dichtbundel krijgt perspectief.

Echo's
De ontwikkeling die de dichtkunst in de loop van een halve eeuw heeft doorgemaakt, is aan Feya Strijk-Braunius voorbijgegaan. Haar poëzie zit vol echo's uit het verleden. Dat ze uiterst gevoelig is voor de woordvelden van de groten van vroeger, dat ze in staat is hun toon te treffen, lijkt me een teken van dichterlijke begaafdheid. Al te veel dichters schrijven zonder eerst te lezen, en lijden als gevolg daarvan aan oppervlakkige gemoedsuitstortingen-in-de-ruimte.

Aangezien Feya Strijk-Braunius ruimschoots vóór de oorlog geboren werd, valt het haar niet kwalijk te nemen dat de lectuur van de Interbellum-dichters een stempel heeft gezet op haar beginnend dichterschap. Maar ik vind het niet sterk dat ze een halve eeuw later nog steeds niet van hun invloed is losgekomen. Haar eigen toon heeft zich niet uit de plooien van het verleden losgewikkeld. Ze is te gevoelig voor het geluid van de ander.