Recensie door Enny de Bruijn - 7 september 1998
"Wie niet eerlijk durft te zijn, wordt nooit schrijver"
Staphorst in veertig gedichtenDe burger kent hen niet, de wereld lacht hen uit, ieder denkt van het dorp het zijne. Maar elke dag doet God alleen de zon weer schijnen omdat nooit in het dorp Zijn licht ontbreken mag. Zo begint Koos Geerds de bundel Staphorst, die vandaag op de vijftigste verjaardag van de auteur verschijnt. De gemeenschap waar Geerds opgroeide, krijgt in zijn gedichten vorm en kleur: de gang van de seizoenen, het geordende boerenbestaan, de mensen, wandelend in vlees en geest, het leven van het vee en het licht van de hemel dat schijnt over goed en kwaad. Als zesjarige kwam Koos Geerds in Rouveen terecht. Ik ben een echte dorpsjongen. Mijn vader was eerst onderwijzer in Ureterp, later hoofd van de gereformeerde lagere school in Rouveen. Ik kom uit een gezin met negen kinderen, zes jongens en drie meisjes, waarvan ik een van de middelsten was. Met zo'n groot gezin viel het soms niet mee om rond te komen, maar mijn vader zei altijd: Geld heb ik niet, maar wat je worden wilt, mag je worden. Daar heeft hij zich aan gehouden. In Staphorst pasten we ons als kinderen snel aan. Mijn ouders vonden dat je je zoveel mogelijk moest voegen naar je omgeving. Op straat spraken we dus Staphorsts, op school Nederlands, thuis Fries. Later, toen we opgroeiden, werd het moeilijker. In Staphorst en Rouveen was het de gewoonte om op vrijdag en zaterdag naar het café te gaan. Wij mochten dat niet, onze ouders hielden er niet van. Daar kwam bij: hoe goed je 't als burger ook doet op zo'n dorp, je komt er toch niet echt in. Bij het ouder worden ervaar je dat steeds meer, en gaandeweg raak je er wat buiten. Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, ben ik vertrokken naar het gymnasium in Groningen. Herinneringen Geerds' herinneringen aan Staphorst en Rouveen gaan dus terug tot de jaren vijftig en zestig. Hoewel hij in vroegere bundels een aantal sfeergedichten over het land van zijn jeugd publiceerde, is het nu voor het eerst dat hij concrete personen en voorvallen tot poëzie heeft verwerkt. Een voor een trekken ze voorbij: de boer en boerin aan de maaltijd, de ouderling achter de lessenaar, de doofstomme dorpsgenoot, de jager die nooit mist, de toeristen op jacht met camera's als in een safaripark, de stropers, de hoefsmid. Er is een kalfje dat dood geboren wordt, een varken dat geslacht wordt, een jongen die verongelukt, er zijn de zaterdagse uitspattingen en de zondagse rust. Leven en dood hebben een plaats in het leven van de Staphorster gemeenschap. Alles is geschapen tot zijn eigen bestemming. Ik ben geen geschiedschrijver, heb geen volledig beeld willen schetsen waarin alle facetten van Staphorst tot hun recht komen, haast Geerds zich te verklaren. Het zijn míjn herinneringen waarbij lang niet elke herinnering zich leent voor een gedicht die als een soort trechter hebben gewerkt. Voor deze bundel heb ik bewust geen onderzoek gedaan in boeken of archieven, wat ik normaal gesproken voor elk gedicht doe. Dat betekent trouwens niet dat zo'n bundel minder tijd kost: ik ben er jarenlang mee bezig geweest. In november heb ik de gedichten naar de uitgever gestuurd, maar tot mei heb ik er nog iedere dag aan gewerkt. Van die worsteling met de woorden is in het uiteindelijke resultaat weinig merkbaar. De gedichten van Geerds zijn bedrieglijk eenvoudig, elk woord lijkt als vanzelf op de goede plaats te staan. Hij speelt met verwijzingen naar de literatuur, naar de Bijbel. In een paar met vaste hand getrokken lijnen weet hij een beeld op te roepen dat bijna ademt en beweegt. Vanuit zijn herinnering heeft de neerlandicus uit Dalfsen een aantal dagen per week als decaan werkzaam aan het gereformeerd-vrijgemaakte Greijdanus College in Zwolle een zo veelzijdig mogelijk, maar vooral eerlijk beeld willen geven van het dorp waar hij opgroeide. Eerlijkheid Besloten is Staphorst, maar niet bekrompen, vindt Geerds. Staphorst, daar klinkt voor mij een stukje ergernis in door, maar ook bewondering: dat mensen zo zichzelf blijven en zo hun eigen gang gaan. Ik vind het jammer dat het woord soms zo'n negatieve klank heeft. Deze bundel is een hommage aan Staphorst. Hoe zijn vroegere dorpsgenoten op deze bundel zullen reageren? Sommigen hebben het gelezen, en die hebben ervan gezegd: Zo was het! Ik denk dat de meesten het wel leuk vinden, maar het is de vraag of ze dat meteen toegeven. Een Staphorster tast graag eerst af wat anderen ervan vinden, neemt niet zo snel een standpunt in. Dat wil overigens niet zeggen dat hij geen mening heeft, maar hij is voorzichtig met die naar buiten te brengen. Wie een eerlijk beeld wil geven, ontkomt er niet aan ook de schaduwkanten van de Staphorster gemeenschap te belichten. Na de koffie met gebak en dikke sigaar begon het/ drinken, lachen, zingen, lallen en stampen/ en tenslotte braken de eerste gillende meiden/ met de kerels op de hielen naar buiten/ en vulden met krols gekrijs onze tuin, schrijft Geerds over een boerenbruiloft. De omgang met seksualiteit, daar kun je niet omheen kijken, licht hij toe. Ik heb die dingen zelf meegemaakt. Een volksgericht bijvoorbeeld had positieve en negatieve kanten, maar er kwam zeker ook een stuk geldingsdrang bij. Wat Staphorst van dit soort gedichten vindt? Dat interesseert me niet. Je moet als auteur eerlijk zijn. Voor jezelf moet je de dingen die je schrijft, kunnen verantwoorden. Een keiharde confrontatie is soms nodig het beste voorbeeld daarvan is de Bijbel. Als auteur moet je het leven durven weergeven zoals het is. Dat hoort bij literatuur. Als je dat niet durft, word je nooit een schrijver. Bevindelijke vroomheid Toen ik twintig jaar geleden begon, hoorde ik van alle kanten: Als christen kun je niet bij een seculiere uitgeverij uitgeven. Dat heb ik altijd onzin gevonden. Als je goede gedichten schrijft, accepteren ze je, vinden ze je geloof juist iets boeiends. Zo ben ik bij De Arbeiderspers terechtgekomen. Als christen heb je iets eigens te zeggen, waar je altijd weer door interviewers op wordt bevraagd. Kom ervoor uit! Het is een flauw smoesje, als je zegt: Christelijke schrijvers worden nu eenmaal altijd weggedrukt. Er is gewoon weinig kwaliteit. Christenauteurs schrijven te traditioneel, ze durven niet eerlijk te zijn, de werkelijkheid niet te beschrijven. Ik heb eens een gesprekje gehoord tussen een literair redacteur en een auteur wiens gedichten waren geweigerd. De schrijver wilde weten wat de reden was. Jij bent toch christen? vroeg de redacteur. Belijd het dan ook! Dáárom was het werk van die dichter afgewezen, omdat het vlees noch vis was. Dat moderne, vage gedoe, daar zit niemand op te wachten. Daar kotsen zulke redacteuren van. Geerds schrijft dus vrijmoedig over God, al gebruikt hij soms termen die in zijn eigen achterban stof doen opwaaien. In zijn vorige bundel vergeleek hij God met een ouwe zeepiraat. Over dat gedicht, Gods element, is een klein stormpje opgestoken. Mensen uit mijn eigen kerk vroegen me: Hoe durf je dat op te schrijven? Terwijl ik van een niet-kerkelijke lezer juist de reactie kreeg: Als dát geloven is, wil ik ook geloven. Ik vraag me soms af: Met wat voor ogen lezen mensen de Bijbel eigenlijk? God is Zélf zo concreet, zo realistisch... Ik kan verdedigen dat ik het zo heb opgeschreven, in de eerste plaats tegenover God. In zijn nieuwe bundel toont Geerds gevoel voor de bevindelijke vroomheid van Staphorst. Het leven van iedere dag krijgt er soms met een enkel woord een verticale dimensie. Vrouwen schilderen de huizen met het wit van licht, het groen van gras, het blauw van hemel. Boer en boerin zoeken aan tafel voor dagelijks werk en brood Gods aangezicht in hemelse gewesten. En als ouderling Brakke, staande achter de lessenaar, een Schriftgedeelde las, dan kreeg het Woord een stem. Ten diepste is dit de band die Geerds met Staphorst verbindt. De religieuze ervaringen beschrijf ik van binnenuit. De afhankelijkheid van God herken ik niet zozeer in de zwaar-bevindelijke variant, maar in de calvinistisch-gereformeerde beleving. Daarom kan het gedicht waarin koe en kalf onder de handen van de boer wegsterven, eindigen met: hij keek van koe naar kalf, van kalf naar koe/ en stond daar met gebalde vuisten, en alles vloekte,/ maar hij vloekte niet. Ontwikkeling Staphorst ziet er vandaag anders uit dan in de herinnering van Geerds. Je hebt te maken met een nieuwe generatie, die naar de middelbare school gaat. Dertig jaar geleden mocht een enkeling naar de ulo, en dat was zo ongeveer het hoogste wat je kon bereiken. Maar nu heb je het Greijdanus College en de Pieter Zandt-scholengemeenschap in de buurt. Dat heeft een stuk ontwikkeling aan het dorp gegeven. In de jaren vijftig, zestig was Staphorst in een overgangsfase. Je had de oude cultuur van het gemengd bedrijf, met aardappelveldjes, roggeakkers, wat paarden en koeien. Maar daarnaast waren de gespecialiseerde bedrijven in opkomst. Paarden werden vervangen door tractoren, er kwamen boertjes die elders wat bijverdienden. Ik denk zelf dat die ontwikkeling positieve kanten heeft gehad. Er werd maar verkaveld en verkaveld, dat moest een keer stoppen. Het is een groot geluk geweest voor Staphorst dat het met zijn tijd is meegegaan. Staphorsters zijn nogal technisch, ze pasten zich aan bij het werk in de industrie. Een belangrijk deel van de bevolking werkt inmiddels buiten de agrarische sector. Een direct verband tussen afhankelijkheid van de natuur en geloof in God zoals Geert Mak dat legt in zijn boek Hoe God verdween uit Jorwerd kan Geerds niet ontdekken. Onafhankelijkheid en rijkdom zijn meestal niet bevorderlijk voor het geloofsleven. Een kameel gaat gemakkelijker door het oog van een naald dan dat een rijke in Gods Koninkrijk ingaat, dat zegt Christus Zelf. Maar je kunt niet stellen dat het geloof afhankelijk is van agrarische structuren. Traditie Waarschijnlijk is Staphorst over dertig jaar nog nauwelijks een agrarisch dorp te noemen, en natuurlijk verandert dat de blik van de mensen, hun samenleving wordt minder besloten. Maar de gemeenschapszin blijft, al is het dan in een andere vorm. De naoberplichten worden vervuld, jongens bouwen met elkaar een huis, mensen blijven samenwerken. Ik geloof niet dat de volksaard snel verandert, alleen door uiterlijke ontwikkelingen. Wél is het zo dat de Staphorster traditie z'n beslag moet krijgen in een andere vorm. Ik zie problemen ontstaan onder de jeugd. Een besloten, agrarische gemeenschap heeft haar eigen traditiepatronen, die kun je niet zomaar meenemen naar een andere, opener samenleving. Als dorp moet je daar goed mee omgaan. Dat is het gevaar én de uitdaging van een gemeenschap als Staphorst. Europa overkomt ons allemaal, maar een boer wie het brood uit de mond wordt gestoten, krijgt er wel heel pijnlijk mee te maken. In zo'n situatie heb je dringend een nieuwe visie nodig, ook op het dorp als geheel. De Staphorsters moeten dus een nieuwe koers proberen te vinden, en ik hóóp dat ze dat lukt, dat vooral hun christelijke levensovertuiging de ruggengraat zal zijn van het veranderingsproces. | |