Recensie door Enny
de Bruijn - 13 december 2000
Gedichten uit het
grensgebied
Ze kreeg advies van J. C. Bloem, ging op bezoek bij Wilma, leverde bijdragen
aan het tijdschrift Ontmoeting, en is momenteel de oudste actieve dichteres
van christelijk Nederland. Nel Veerman wordt deze week 91 jaar. Ze maakte
naam met kinderboeken, romans en dichtbundels, en schrijft –op haar kamer
in een Puttens bejaardenhuis– nog steeds poëzie. Onlangs publiceerde
ze een nieuwe bundel: ”Grensgebied”.
Haar woonruimte is gekrompen tot één vertrek. Een bureau
en een bed, kopjes op tafel, planten in de vensterbank. En veel portretten
aan de wand. „Het gebeurt vaak dat ik in gedachten bezig ben met herinneringen
aan vroeger”, vertelt Nel Veerman, „herinneringen aan mijn ouders bijvoorbeeld,
en de manier waarop zij hun geloof beleefden. In sommige gedichten heb
ik daarover iets geschreven.”
Een lezing, op het krakend ongemak van stoelen
zaten wij
vooraan
en voor ons op een podium als een schavot
stond hij,
de grijze man, die met omfloerste stem
ons zicht verhelderde op 't nieuw Jeruzalem
„Waarom ging mijn moeder naar een lezing van Johannes de Heer? Waarom
las ze bepaalde boeken? Zo'n levenshouding blijft je bij, meer dan alles
wat er als kind tegen je gezegd wordt. De schroom waarmee mijn ouders in
hun gebed spraken... Je voelde: dat spreken is met God, het gaat tegen
een Aanwezigheid.”
Iets van Uw grootheid
heb ik afgelezen
uit de schroom
waarmee mijn ouders van U spraken,
hun soberheid van woorden
en de toon
van hun gebed,
hun diep eerbiedig wezen
Nel Veerman –geboren op 15 december 1909 in Ermelo– groeide op in een
gereformeerd gezin, volgde een opleiding voor onderwijzeres, en gaf jarenlang
les aan het lager en het voortgezet lager onderwijs (later de huishoudschool).
Ze trouwde in 1977 met J. Hartman, en kreeg daarmee meteen een gezin met
zes volwassen zoons.
Als auteur begon ze met het schrijven van kinder- en meisjesboeken,
eerst onder het pseudoniem Em van den Oever, maar al gauw onder haar eigen
naam. In 1941 verscheen ”Zomerpret en huiswerkleed”, in 1987 ”O die jongens”
– en daartussen meer dan twintig andere titels, waaronder ook twee romans
en een novelle.
J. C. Bloem
Met de poëzie ging het aanvankelijk iets minder vlot. „Ik ben
laat begonnen. In elk geval heeft het lang geduurd voordat er een bundel
verscheen; ik was al bijna vijftig. Sindsdien heb ik met langere en kortere
tussenpozen gedichten gepubliceerd. De laatste jaren is de poëzie
meer continu gaan stromen. Zoals het nu gaat, zou er elk jaar een boekje
kunnen verschijnen, maar dat zal wel niet zo blijven.”
Heel voorzichtig zette Nel Veerman haar eerste stappen op het dichterspad.
„Ik bleek nogal taalgevoel te hebben. Mijn vader genoot altijd erg van
m'n brieven. Uiteindelijk –ik was al een eindje in de dertig– heb ik iets
opgestuurd naar Sjoerd Leiker, de auteur van het boek ”Zonderlinge zielen”.
Dat was een schrijver in wie ik vertrouwen had. Hij reageerde redelijk
positief. Niet: dit ís het, maar wel: het zit erin.
Jaren later, tijdens de oorlog, woonde ik in Zutphen, en daar liep in
die tijd ook J. C. Bloem rond. Ik ontmoette hem tijdens de huiselijke literaire
kringen die een lerares van het lyceum organiseerde – ook al mocht je in
die tijd eigenlijk niet met meer dan twintig personen samenkomen. Daar
stond Bloem dan tussen de suitedeuren en wij luisterden met aandacht naar
hem. Ik heb ook eens in Warnsveld een lezing van hem bijgewoond. In de
pauze kregen we allemaal een appel, in plaats van het kopje koffie uit
betere jaren. Ik zie nog hoe Bloem, naast de stoel van Clara Eggink –zijn
ex-vrouw– een appeltje voor haar schilde...”
Nel Veerman waagde het erop ook Bloem om zijn mening over haar gedichten
te vragen. „Hij vond dat er zowel een dichterlijke als een eigen stem XXXin
aanwezig was – opnieuw een bemoediging. Ik begon dus gedichten op te sturen
naar het tijdschrift De Gids. De redactie wilde wel wat van me opnemen,
maar dan moest ik aangesloten zijn bij de Kultuurkamer. Dat heeft me wel
wat gekost, maar uiteindelijk heb ik het toch niet gedaan. Na de oorlog
zijn er alsnog een paar van mijn gedichten in De Gids geplaatst.”
Wilma
Inmiddels was –in 1946– ook het christelijk-literaire blad Ontmoeting
opgericht. Het eerste nummer bevatte meteen al een bijdrage van Nel Veerman.
„De Pinksterconferenties, altijd goed bezet, vormden het eigenlijke ontmoetingspunt
tussen de christelijke schrijvers. We hechtten veel aan het oordeel van
Rijnsdorp en Risseeuw, zij waren zo'n beetje adviseur van iedereen. Zelf
had ik wel contact met Inge Lievaart en Jacoba Vreugdenhil. En Wilma. Vanuit
Zutphen ging ik op de fiets bij haar in Beekbergen op bezoek – om wie zij
was en om wat er van haar uitging. Ook al was ze een stuk ouder dan ik,
haar geest was niet oud. Ze had kijk op poëzie, schreef zelf ook gedichten.
Zij is iemand geweest die veel invloed op me gehad heeft.”
(...) haast geen schaduw had zij
die mocht delen in het overwinnend Licht
dat zich als glans meedeelde
aan heur haar
haar handen
haar gezicht
terwijl haar ogen tranen bleven om veel leed
daar zij ontkomen aan de schaduw
schaduwen niet meed,
maar waar zij duisternis en nacht
herkende, ja te zoeken scheen
was er steeds licht van Pasen om haar heen
Hoop voor de christelijke literatuur is er nog altijd, vindt Nel Veerman.
„Romans van het gehalte dat Van Eerbeek en Nijenhuis bijvoorbeeld bereikten,
zie ik de laatste jaren niet verschijnen. Maar al is er op het moment niet
zo veel proza van allure, dat komt misschien wel weer. En de christelijke
poëzie bloeit nog steeds. Er worden heel goede gedichten geschreven.”
Geloof
Zelf nam Nel Veerman altijd een bescheiden plaats in christelijk-literaire
kring in. „Niet ouderwets, niet modern, niet groots, niet benepen, niet
meeslepend, wel mee- en innemend”, schreef Rijnsdorp bij het verschijnen
van haar eerste bundel. Dat is steeds zo gebleven. Ze schrijft heldere
en soms verrassende gedichten, waarin het christelijk geloof duidelijk
aanwezig is. Toch heeft ze zeker niet de vooropgezette bedoeling ”christelijke
poëzie” te schrijven. „Het is mooi als er bijbelse noties in je gedichten
meekomen, maar je moet dat niet van tevoren willen. Veel dingen moeten
eerst vlees en bloed worden voordat je er eerlijk over kunt schrijven.”
In haar laatste bundel schrijft Nel Veerman vooral over de natuur en
het dichterschap, maar ook over het naderende einde. „Je weet dat je dicht
bij de grens bent. Na het sterven van mijn man, nu twee jaar geleden, voelde
ik me in een niemandsland. Maar je moet verder, dus: pak die pen maar.
Je moet bezig blijven.
Ik denk veel na over het geloof. Die bijeenkomst met Johannes de Heer
is voor mij het startpunt geweest. Die staat me nog zo helder voor ogen.
Er is altijd iets gebleven van de blijdschap die ik daar als meisje van
dertien meemaakte – al is het onderweg ook vaak beschaduwd geweest. Dikwijls
heb ik me heel wankelmoedig gevoeld, maar dan moet je de psalmen maar lezen:
de meest hooggestemde verwachting komt uit de diepte.
In het gedicht ”Verlegen met mijn God” van Schulte Nordholt vind ik
mezelf terug. En héél in het klein een beetje bij Johannes
de Doper die met volle overtuigingskracht Jezus aanwees als het Lam Gods,
maar vanuit de gevangenis aan Hem liet vragen: „Bent u het nu echt?” (...)
Om maar niet te spreken over Petrus die het ene ogenblik roept: „Als U
het bent, zeg mij dan dat ik over het water bij U moet komen.” En die het
volgende ogenblik zou verdrinken als Jezus hem niet –en daar komt het op
aan– had vastgehouden. Ik denk dat het in het leven van een gelovige heel
vaak zo gaat. En ik kan me helemaal vereenzelvigen met de man die zei:
„Heer, ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp.””
Zachtgele rozen
in hun laatste dagen,
gerimpelde gezichten
in gekrulde kragen
van dunner
en al bleker geel gevat,
met open ogen wachtend
op het vallen van hun blad |