Recensie door drs. W. Wouters-Maljaars - 1 november 2000
Brakman laat
lezer verdwalen
Voordat je van je verbazing over zijn vorige werk bekomen bent, komt Brakman al weer met zijn 46e roman, getiteld De sloop der dingen. Kwantiteit is Brakmans probleem niet, kwaliteit helaas wel.
De ik-figuur in De sloop der dingen is een 'fossiele' arts die last van zijn grote teen heeft en blij is dat hij in een zorgzame buurt woont. Op een dag komt hij een oude bekende tegen, die hem vertelt dat het huis van zijn ouders leegstaat. Hij keert dan terug naar Duindorp, gelegen tussen Scheveningen en Den Haag. Daar blijkt de slopershamer een eind te zullen maken aan zijn jeugdparadijs.
De ik-figuur laat heel wat herinneringen de revue passeren en gaat een (denkbeeldige?) strijd aan met de slopers. Dat is dan meteen het enige dat te volgen is. Want als je een lijn denkt vast te hebben, blijk je je te bevinden in een labyrint van het verhaal in het verhaal dat weer uitmondt in een ander verhaal, enzovoort.
De ik-figuur zegt aan het begin van De sloop der dingen: Samenhang in het onsamenhangende was altijd mijn troost in moeilijke tijden, maar die troost wordt de lezer niet gegund.
Zoals Brakman een afschuw heeft van helderheid, zo heeft zijn alter ego het van licht: Dominee Straatsma, u met die witte sjaal en ook Gij ouderlingen, die mijn vader omver wilden praten onder de lamp in de voorkamer, met jullie goden heb ik niets te maken. Daarna keerde ik het licht de rug toe, dat wat voor aller ogen scheen, en wendde mij af naar de duisternis om daarin mijn vastigheid te vinden.
Het associatieve schrijven houdt zich evenmin op met logica; Ik droeg zwarte kousen en zwart maakt slank, zo had ik dunne benen en dunne benen zijn vlug en wie vlug is is verdacht, en zo kom ik in heel wat processen-verbaal voor. Alles leidt ten slotte tot niets. Wat dat betreft is hij uniek; Brakman schrijft om de lezer te laten verdwalen en hem vervolgens niets te zeggen. Wat mij betreft stopt hij er vandaag mee.
|