Boekrecensie

Titel: Mede Moge ook de minste mijn broeder zijn. Dostojewski, dichter van de menselijkheid – vijf beschouwingen
Auteur: Eugen Drewermann

Uitgeverij: Ten Have; uit het Duits vertaald door Aleide en Lutgart Debroey
Baarn, 1999
ISBN 90-259-5195-3
Pagina's: 210
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door J. C. Karels - 1 maart 2000

Dostojewski, chroniqueur
van de ziel

Wie de romans van F. M. Dostojewski (1821-1881) leest, ontmoet psychoten, sadisten, vertrapten, dronkaards en moordenaars. De misdaad viert hoogtij, de wanhoop is bijna tastbaar. De lezer moet zich een weg banen door de lange Russische nachten met eindeloze monologen, koortsachtige fantasieën en paranormale karakters. Overal ziet Dostojewski zondige en wanhopige mensen. Zijn literaire productie is op te vatten als een hartstochtelijk zoeken naar uitkomst voor deze verlorenen.

Een rat die zich ophoudt in de schaduwen van het bestaan, zo noemde ooit iemand de Russische schrijver, die algemeen als een van de grootste christendenkers van de negentiende eeuw wordt beschouwd. Sommigen hebben in Dostojewski een ziek, weerzinwekkend talent herkend, een bizarre mengeling van vroomheid en sadisme. Anderen zagen in hem juist een groot mysticus, een dichter van menselijkheid en onsterfelijkheid die zeker een plaats verdient te midden van figuren als Dante, Pascal en Cervantes. Nog anderen beschouwden hem als een geniaal psycholoog en een kenner van het menselijk hart bij uitstek.

Dostojewski schreef over een drietal thema's die in zijn boeken telkens terugkeren: armoede, schuld en dood, of omgekeerd: erbarmen, begrip en de onsterfelijkheid van de ziel. De Duitse theoloog, psychotherapeut en pastor Eugen Drewermann wijdde een van zijn zo'n vijftig boeken aan deze schrijver, waarvan onlangs een vertaling op de Nederlandse markt verscheen. Drewermann verbindt autobiografische gegevens met romanfiguren en probeert op deze wijze het gods- en mensbeeld van wie hij de ”Dichter der Menschlichkeit” noemt op het spoor te komen.

Wrange grap
Fjodor Michailowitsj Dostojewski kwam in 1821 ter wereld in Moskou, waar hij een moeilijke jeugd doormaakte. Zijn moeder overleed vroeg, en zijn vader, een tiranniek en achterdochtig man, dwong zijn zoon in de studierichting van genieofficier, een studie die hem niet lag. Twee gebeurtenissen zijn van beslissende invloed op zijn carrière als schrijver geweest. Op 29-jarige leeftijd, enkele jaren na de publicatie van zijn debuut ”Arme mensen” (1846), werd hij als revolutionair en opstandige „westerling” gearresteerd en ter dood veroordeeld. Maar het Russische regime veroorloofde zich een wrange grap: men liet hem met de medeaangeklaagden aan een paal binden en blinddoeken. Het bevel tot schieten werd gegeven, toen de veroordeelden op het laatste moment gratie werd verleend. Een onbegrijpelijke farce, die Dostojewski's positieve houding ten opzichte van het niet bepaald liberale regime zou bepalen.

Als banneling in het Siberische Ostrog leerde hij de afgrond van de menselijke psyche van nabij kennen. Zijn vierjarige verblijf betekende een periode van intensief geestelijk lijden dat zijn neerslag vond in de roman ”Gedenkschriften uit een dodenhuis” (1860-62). Dostojewski leed onder de mensen met wie hij leefde en luisterde naar de verhalen van moordenaars. Aanvankelijk verachting voor deze ongelukkigen maakte na een bijzondere ervaring op paasmorgen plaats voor mededogen en een pogen te begrijpen, om zo zelfs de misdadiger zijn menselijke gezicht terug te geven. Het werd een van de karakteristieken van zijn latere werk: de scheiding tussen heilige en zondaar die is opgeheven, omdat zijn dichterlijk genie ervan doordrongen raakte dat het begrijpen van zichzelf en van de ander hand in hand gaan.

Roulettespel
Achterna gezeten door schuldeisers die roman na roman van hem eisten, nam Dostojewski zijn toevlucht tot het roulettespel. In het Duitse Wiesbaden is nog steeds de casino te zien waarheen hij zich keer op keer begaf, altijd in de waan dat er een systeem moet bestaan om het geluk te dwingen. Hij verspeelde er in vijf dagen zijn laatste roebels. De waanzin van het spel en de uitzichtloosheid van ieder die ten prooi valt aan verslaving, heeft Dostojewski verwoord in ”De speler” (1866), waarin de hoofdpersoon ongetwijfeld autobiografische trekken vertoont. Zolang er leven is, blijft er hoop, ook voor deze figuur, die bij zichzelf weet dat hij maar één keer in zijn leven karakter hoeft te tonen om zijn levenslot te wijzigen.

Zelf heeft Dostojewski zich aan de wurggreep van het spel weten te ontrukken, want op een avond schreef hij zijn vrouw Anja Grigorjewna een brief met de mededeling dat er een nieuw mens in zijn hart was geboren en dat hij voortaan voor haar en de kinderen zou werken. Anja heeft in de beëindiging van deze verslaving een belangrijke rol gespeeld. Ze heeft de grote ellende, inclusief zijn hystero-epileptische aanvallen, meegedragen tot aan het eind, en in zekere zin hem ervan verlost door te bewijzen wat geduldig begrijpen vermag. Toen Dostojewski op het eind van zijn leven bij een herdenkingsplechtigheid voor Poesjkin een rede hield, karakteriseerde hij de Rus als „een mens die voor alles begrip op kan brengen.”

Verstand van de dommen
Dostojewski leefde jarenlang van vooruitbetalingen. Zijn geldnood was chronisch. De roman ”De verstotene” (1849) is een verbitterd portret van een musicus die zijn dochtertje aanzet tot het stelen van de laatste kopeken bij haar moeder om deze zelf in het café te gebruiken. Het schildert in schrille kleuren de sociale ellende van het negentiende-eeuwse Sint–Petersburg in termen die herinneren aan de grote romans van Dickens en Balzac. Voor Dostojewski is armoede niet primair een sociaal, maar een psychologisch probleem. Geld is de grote scheidingsmuur tussen rijk en arm en vooral tussen mensen die hun zelfrespect op geld baseren en hen die het vertrouwen bezitten geliefd te zijn en te kunnen liefhebben, ook zonder bezit.

Tegelijk kende Dostojewski de nivellerende werking die van het geld uitgaat. De jonge Arkadij, een van de personages in ”De jongeling” (1875), ontdekt dat geld bezitten „de enige manier is om zelfs de geringste naar de eerste plaats te brengen.” „Geld is natuurlijk een despotische macht, maar tegelijk is het de grootste nivelleerder. Geld maakt alle ongelijkheden gelijk.” Daarmee is uitgesproken dat wie geld tot basis van het menselijk respect maakt, iemand niet beoordeelt op wat hij is, maar op wat hij bezit. Geld wordt dan een bevrijding van de noodzaak te 'zijn', ofwel het verstand van de dommen en de kracht van machtelozen.

Nihilisme
Volgens veel recensenten is Dostojewski bepaald geen helder licht in de literatuur. Zijn werk zou niet meer zijn dan een reeks psychologische aantekeningen, onevenwichtig van compositie, snel en slordig gedicteerd bij gebrek aan tijd en geld en haastig naar de drukker gebracht. Wellicht heeft Dostojewski ook geen literatuur voor liefhebbers of kenners willen scheppen, net zo min als het J. S. Bachs bedoeling is geweest volle concertzalen te vermaken. Het gaat deze chroniqueur van de ziel om de beschrijving van de nood van mensen die hij om zich heen ziet. Het gaat hem erom aan te tonen dat mensen ziek worden en zichzelf vernietigen door verkeerde ideeën. Het gaat hem erom aan te tonen waarheen een maatschappij zich begeeft als God en de onsterfelijkheid van de ziel tot anachronismen zijn verklaard.

Hoe vertrapt een mens kan zijn in zijn armoede, Dostojewski heeft erkend dat de sociale kwestie toch een slechts oppervlakkige rol speelt als het gaat om het eigenlijke raadsel van het bestaan. Zijn grootste hartstocht betreft de vraag die tegelijkertijd de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche heeft beziggehouden: Wat gebeurt er met mens en samenleving als God wordt 'afgeschaft' en als de opvatting postvat dat „op het graf niet meer groeit dan een klisplantje.” Evenals zijn Duitse geestverwant en tegenhanger is Dostojewski in de afgrond van het nihilisme afgedaald, waar hij figuren zoals de begaafde student Raskolnikov uit ”Schuld en boete” (1866) en Kirilov uit ”Boze geesten” (1871-72) heeft gezien.

Mensgod
De intellectueel Kirilov heeft zich van zijn land en volk vervreemd. Zijn leven lang wordt hij gekweld door het godsprobleem. Kirilov is van mening dat mensen alleen over God spreken als ze troost nodig hebben voor de pijn in de wereld, en verwoordt daarmee de visie van de negentiende-eeuwse godsdienstpsycholoog Ludwig Feuerbach op de religie. „Ik heb nooit begrepen hoe de westerse atheïsten het klaargespeeld hebben om God af te schaffen zonder terzelfder tijd te beslissen de mens tot een god te verheffen.” Als mensen niet meer bang zijn voor de dood, hebben ze ook geen God meer nodig. Ze zijn zelf god geworden, meent hij.

De mensgod Kirilov vreest de dood niet en overwint deze in een overmaat aan vrijheid. Hij bewijst zijn idee, en pleegt zelfmoord.

Hoogste exemplaren
Ook de begaafde student Raskolnikov valt ten prooi aan zijn eigen idee. Met een bijl doodt hij twee oudere weerloze vrouwen, een weerzinwekkende misdaad, die nog in 1996 navolging vond met de beruchte Bennekomse dubbelmoord.

Raskolnikov heeft niet uit eigenbelang gemoord. Zijn theorie over de mens heeft hem ertoe aangezet. In zijn filosofisch gepeins is Raskolnikov tot de conclusie gekomen dat er twee soorten mensen zijn. Enerzijds de gewone mensen, de meelopers, de hoeders van traditie en moraal. Anderzijds de ongewone mensen, de groten, die de toekomst dicteren en het verloop van de geschiedenis bepalen. De laatste categorie moet soms een misdaad begaan om het bestaande te laten plaatsmaken voor iets nieuws, luidt zijn theorie.

Een heet hangijzer is natuurlijk de vraag tot welke groep mensen je behoort. Met zijn misdaad wil Raskolnikov het bewijs leveren dat hij in de categorie van Napoleon thuishoort en dat hij meer is dan een luis die je onder je voeten vertrapt.

Wie dit leest, kan tegelijk denken aan wat Nietzsche als de zin van de geschiedenis heeft omschreven, namelijk het succes van haar „hoogste exemplaren.” De Raskolnikov van Dostojewski is een variant van de Übermensch, de mens die de moraal tot pure macht heeft gereduceerd. Raskolnikov heeft twee mensen fysisch vermoord en is bezig zelf psychisch aan zijn idee ten onder te gaan. „Dat ik een schadelijke luis heb vermoord, dat noem jij een misdaad?” schreeuwt hij tegen zijn zus. „Iedereen vergiet bloed... en wie het meest bloed vergiet, wordt in het kapitool gekroond en weldoener van de mensheid genoemd. Zie de zaak toch eens zoals ze is”, zegt hij, zichzelf vergelijkend met Napoleon.

Onsterfelijkheid
De vraag die aan Dostojewski gesteld kan worden, is hoe in een genadeloze wereld waar het onrecht hoogtij viert het leven gerechtvaardigd kan worden.

Waar het Dostojewski om gaat, heeft hij expliciet verwoord in een discussie rond zijn ”Dagboek van een schrijver” (1876), waarin een zelfmoordenaar figureert die uit verveling tot zijn daad komt. Een recensent boorde de beschouwingen als „koortsdelerium van een halfgekke mens” volledig de grond in, waarop Dostojewski in een vinnig geschreven antwoord zijn eigenlijke bedoelingen uiteenzette.

„Mijn zelfmoordenaar is een gepassioneerde voorvechter van zijn idee. Hij lijdt, hij kwelt zichzelf inderdaad. Hij wordt geconfronteerd met de meest fundamentele vragen: waarom moet de mens nog leven, wanneer hij ingezien heeft dat leven zoals een dier weerzinwekkend, onnatuurlijk en onbevredigend is voor een mens? Het is juist dit helder inzicht dat hem kapotmaakt. Waar ligt dan de fout? Waarin heeft hij zich vergist? De fout... ligt alleen in het verlies van geloof in de onsterfelijkheid.”

Prikkeldraad
Dostojewski lezen is meegesleept worden in een lawine van gedachten, gevoelens en hartstochten. Hij schrijft over het geestelijk leven van mensen die lijden en achterna gezeten worden door ideeën, die zichzelf en anderen te gronde richten, die zich voortdurend in de neergaande spiraal van het kwaad en de uitzichtloosheid van het bestaan bevinden en er niet in slagen deze te doorbreken. Dostojewski lezen is een gevaarlijk gebeuren, omdat het begrip voor de misdadiger tot het uiterste wordt opgevoerd. Er laten zich weinig parallellen in de Europese literatuur bedenken waarin het brein van criminelen zo ten voeten uit wordt getekend. Met dit bijna eindeloze invoelen en begrijpen is voor hem de scheiding tussen misdadigers en ”brave” burgers opgeheven. Dostojewski heeft zich gekeerd tegen een opvatting van gerechtigheid als het prikkeldraad dat zich bevindt tussen de ”goeden” en de ”slechten”, terwijl aan het eigenlijke probleem, het geloof in God en onsterfelijkheid, voorbij wordt gezien.

Als kenner van het menselijk hart roept deze Russische denker associaties op met de zeventiende-eeuwse Franse filosoof Pascal, die de mens in zijn ellende als een ”monster” aanmerkte. Of met een Nederlandse gereformeerd-mystieke zielenhoeder in de twintigste eeuw die zijn hart een ”hel” noemde. Dostojewski besefte dat het perspectief waarin de mensheid uiteenvalt in artsen en patiënten, in rechters en misdadigers, niet opgaat. Het justitiële apparaat bestempelde hij als onrecht, omdat hij wist dat in wezen iedereen ziek en misdadig is.

Geheim
Hoe kan een mens die zichzelf en anderen te gronde richt, die tot ”stank” is geworden, bevrijd worden? Het medicijn van Dostojewski is geen 'oplossing', ook geen conclusie of 'toepassing' van solide waarheden. Opvallend is juist dat hij alle argumenten die voor het nihilisme pleiten, met grote hartstocht heeft verwoord. Opvallend is ook dat in de roman ”Schuld en boete” er slechts één figuur toe in staat is, en dat is iemand die zelf ook grenzen heeft overschreden: de hoer Sonja, die voor het noodlijdende gezin waarvan de vader structureel bezopen is, de kost moet winnen. „Ze heeft drie mogelijkheden”, denkt Raskolnikov, „ze springt in het kanaal, of ze komt in een gekkenhuis terecht, of... ze levert zich over aan de echte ontucht die het verstand benevelt en het hart versteent.”

Maar Sonja slaat geen van deze drie wegen in. Te midden van haar ellendige bestaan heeft ze haar zuiverheid bewaard, omdat ze leeft vanuit een geheim. Hetzelfde geheim heeft Dostojewski op zijn sterfbed met zwakke stem zijn kinderen voorgehouden, nadat zijn vrouw het verhaal van de verloren zoon had voorgelezen. Zijn dochter Aimée schreef de woorden op. „Vertrouw God onvoorwaardelijk en wanhoop nooit aan zijn vergeving. (...) Zelfs als jullie in de loop van jullie leven een misdaad zouden begaan, moet je toch nooit aan God twijfelen.”