Boekrecensie

Titel: Sprong naar de sterren. De laatste generatie dichters van de twintigste eeuw
Samengesteld en ingeleid door Ruben van Gogh

Uitgeverij: Kwadraat
Utrecht, 1999
ISBN 90 6481 334 5
Pagina's: 96
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door G. J. van de Wege - 16 februari 2000

Laatste dichtersgeneratie van de 20e eeuw is vooral lawaaierig

Poëzie van kosmos en computer

In ”Sprong naar de sterren” geeft de dichter en recensent Ruben van Gogh een keuze uit de poëzie van de laatste generatie dichters van de twintigste eeuw. Het gaat om 25 dichters die de afgelopen tien jaar voor het eerst van zich deden spreken. De bloemlezing wordt voorafgegaan door een stevig getoonzette inleiding.

Van Gogh laat in zijn inleiding behoorlijk wat irritatie over de gezeten literaire kritiek doorklinken. Die zou verzuimen een nieuwe trend in de poëzie te signaleren. De critici, door Van Gogh voorgesteld als een gezelschap ouden van dagen dat de jeugd niet meer begrijpt, zouden te zeer vastzitten aan de geijkte literaire zienswijzen. Over Piet Gerbrandy, Volkskrant-recensent, vermeldt Van Gogh niet zonder verwondering en alsof het een geheime zonde betreft, dat hij „openlijk toegeeft nooit tv te kijken.” Het kan ver komen met iemand die zich met poëzie bezighoudt, het valt niet te ontkennen.

Maar, betoogt Van Gogh, juist voor het onderkennen van het nieuwe in de jongste poëzie is het nodig vertrouwd te zijn met de wereld van speelfilms en videoclips. Deze poëzie zou gekenmerkt worden door een sterk filmisch karakter, „alsof het papier beeldscherm is geworden”, waarbij ook de dichter zelf toeschouwer is. Daarmee in verband staat de grote hoeveelheid beweging in de gedichten: de overvloedige reflectie in de Nederlandse poëzie heeft plaatsgemaakt voor actie. Desondanks denkt iemand als Ingmar Heytze wel degelijk na over zijn plaats in het landschap van de vaderlandse poëzie:

Links ligt een Jurassic Park
van diep mystieke symboliek
en doorgeroeste hermetiek
met cryptofiele onderlagen,
brakke sloten koffiedik
dat stinkt. Geen ander leven hier
dan grachtengordelfabeldieren
die elkaar ten grave dragen.

Rechts zie je de slangenkuil
van ruige shit op wrede beats:
de firma Scheet en Donderslag,
papaver in de longen, preekt
van rap & poetry van niets
met dubbelgrote muil, het gif
uit de gespleten tongen mild
en slap als taptemelk.

Op een vermakelijke manier geeft Heytze de wankele smalte aan waarop hij staat. Aan de ene kant de 'moeilijke', hermetische poëzie zoals die door de gezeten dichters beoefend wordt, aan de andere kant het vulgaire geschreeuw uit de rapscene. Volgens de inleiding is de invloed van rap en hiphop echter duidelijk merkbaar in het taalgebruik van de hier bijeengebrachte gedichten: er is sprake van „lossere, vrijere versvormen, vol herhalingen en welluidende klank en ritmeassociaties (...) De losheid is echter schijn, een façade waarachter de zorgvuldige woordkeuzes schuilgaan.”

Achtergrond
Met de laatste zin neemt Van Gogh wellicht afstand van eerdere bloemlezingen van performanceteksten, die de neerslag vormden van optredens van dichters die ergens in het gebied tussen popmuziek en poëzie actief zijn. Ondersteund door de nodige licht- en geluidseffecten dragen ze hun teksten voor. Zonder de audiovisuele ondersteuning bleken hun teksten echter teleur te stellen. De gedichten uit ”Sprong naar de sterren” willen echter, zonder verheven vocabulaire, als poëzie genietbaar zijn.

De inleiding noemt nog enkele karaktertrekjes: de achtergrond waartegen de gedichten zich afspelen, wordt veelal gevormd door de moderne postindustriële stad of de oneindigheid van de kosmos, waarin de dichters de lusteloosheid en de dreiging van het alledaagse zoeken te ontgaan. Het zijn romantische motieven, maar het is een romantiek bij kunstlicht. Jules Deelder sprak eens van ”Neonromantiek”.

Het nieuwe hiervan is natuurlijk maar relatief. Nederland kent een traditie van niet-reflectieve, anekdotische parlandopoëzie (Kopland, Herzberg, Tellegen). Hendrik de Vries dichtte omstreeks 1920 al over de grote, 'moderne' stad, Marsman exploreerde de kosmos, Lucebert integreerde de jazz in zijn poëzie, de maximalen verwierpen poëzie die altijd zichzelf tot onderwerp had. Het zal echter wel onmogelijk zijn een generatie te construeren zonder de toevlucht te nemen tot clichés. En wellicht is de invloed van de televisiecultuur en die van de rap inderdaad nieuw.

Lawaaierig
Toch vraag ik me af of de gedichten in deze bloemlezing werkelijk zo vernieuwend of zo anders zijn. Bij Ronald Ohlsen gaat het gewoon weer over de herfst: „De bladeren/ hangen als dode vogels in de boom.” Hagar Peeters denkt na over de spanning tussen leven en schrijven: „Het leven laat zich maar al te graag/ liever beschrijven dan beleven.” Waar het wel anders wordt, levert dat een strofe op als de volgende, van Didi de Paris:

Joystick/homesick. Personal reality.
Caleidoscopisch caroussel
Subliminale beelden razen door neon aders:
Explosie, implosie
data delta
crash!

Het is nogal lawaaierig, en het zal wel met de computerwereld te maken hebben, maar poëzie als deze heeft niet alleen niets te zeggen, ze levert ook geen beeld dat blijft haken. Dat doet wel, maar dan in negatieve zin, de beeldspraak van Miguel Declercq, waarin iemand maar liefst „als een wollen sokje” uiteenrafelt...

Persoonlijke inzet
Over het algemeen genomen mis je toch zoiets als een persoonlijke inzet bij alle kosmische verhalen en computerbeelden in deze ”Sprong naar de sterren”. De goede gedichten die erin staan (van Ingmar Heytze, Menno Wigman, Mustafa Stitou, Erik Menkveld en nog enkele anderen), zijn niet alleen afkomstig van dichters die al een zekere bekendheid hadden opgebouwd, ze lijken mij ook juist niet representatief voor wat Van Gogh in zijn inleiding schrijft, ik herken er althans weinig sporen in van rap of videoclips. Ik wil niet uitsluiten dat dat aan mijzelf ligt; misschien is de wereld die Van Gogh zo boeit, de mijne wel niet. En dat verandert nauwelijks als ze in poëzie wordt verwerkt.