Recensie door dr. J. de Gier - 16 februari 2000
Ademen en dichten
in Vlaanderen
Drie regels in de recente uitgave Volledig Dichtwerk van Anton van Wilderode geven compact twee kernthema's in zijn poëzie weer: Zolang de Heer mij adem wil verlenen/ zeg ik en zing dat Vlaanderen het éne/ énige land is dat mijn land kan zijn. Zingen van Vlaanderen, in het besef dat God de adem geeft. Het lijkt wel of we Guido Gezelle horen!
Net als Gezelle was Anton van Wilderode een priester die dichtte. Zijn eigenlijke naam was Cyriel Paul Coupé en hij werd in 1918 geboren in Moerbeke-Waas. Hij studeerde onder andere klassieke letteren in Leuven. In 1944 werd hij priester, in 1946 leraar in Sint-Niklaas. In diezelfde plaats overleed hij in 1998 op bijna 80-jarige leeftijd.
We doen hem tekort als we hem wat de literatuur betreft alleen maar typeren als dichter. Zo schreef Van Wilderode een aantal essays en monografieën over literaire onderwerpen, was hij redacteur van het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort, vertaalde hij werk van klassieke dichters zoals Vergilius en Horatius en kreeg hij van de Leuvense universiteit de titel doctor honoris causa in de wijsbegeerte en de letteren. En dan is er zijn dichtwerk van grote omvang. Hij was een uitermate productief dichter: 24 bundels verschenen van zijn hand, van De moerbeitoppen ruischten (1943) tot De dag sneeuwt dicht (1998), en daarnaast nog enkele thematische bundels en een aantal bloemlezingen.
Al die eens gebundelde gedichten zijn nu verzameld in het eerste deel van het Volledig dichtwerk, een omvangrijk boek van bijna 1800 pagina's. Er zal nog een tweede deel verschijnen met de ongebundelde en nagelaten gedichten.
Vlaanderen
Van Wilderode was een Vlaming en dat wilde hij weten! Het Vlaamse land met zijn dorpjes en stadjes, zijn velden en wegen, bomen, dieren, bloemen en planten, we komen dit alles uitgebreid tegen:
Daar is maar één land, dat mijn land kan zijn,
het groeit naar de daad, en die daad is mijn;
het wordt in de wereld veel of niets,
daar is maar één Vlaanderen, en 't is Diets!
Meer dan eens is die verbondenheid met Vlaanderen doorspekt met heimwee. Er is nog veel moois, maar het is niet meer het Vlaanderen van vroeger. Met gebruikmaking van een middeleeuws lied dicht hij:
Ik stond op hoge bergen
en zag in het verschiet
een vroeger Vlaanderen liggen
en dat verlies ik niet.
Romantisch heimwee is typerend voor deze dichter. Heimwee ook naar het paradijs van de eigen jeugd. Je kunt uit zijn poëzie een omvangrijk cluster samenstellen met woorden als bewaren en herinneren. In de herinnering wordt vroeger nog mooier dan het was: Maar alles keert verheerlijkt in herinneringen.
Reisgedichten
De dichter kon ook genieten van steden, gebouwen en landschap in andere landen. Dit heeft vele reisgedichten opgeleverd. Het betreft landen als Griekenland, Spanje, Italië en Engeland. Het moet de dichter pijn hebben gedaan dat hij op hogere leeftijd die verre reizen niet meer kon maken. Toen schreef hij:
Ik reis alleen nog buitengaats met verzen
naar landschappen waar ik ooit eerder was
naar steden welgebouwd aan zee gelegen
of aan een sidderstroom van vloeiend glas.
Alleen in zijn verzen kon hij nog verre reizen maken en nagenieten van wat hij eens met eigen ogen had gezien: waar ik ooit eerder was. In de harde realiteit van de ouderdom is het voorbij. En dat brengt mij bij een belangrijk thema in zijn latere bundels: de ouderdom.
Terugzien
Ook toen de dichter de zeventig reeds gepasseerd was, bleef hij zeer actief als dichter. Vanaf 1990 verscheen er vrijwel elk jaar nog een nieuwe bundel. Daarin bleef hij zichzelf trouw in zijn voorkeur voor het gebonden vers. Wilde experimenten moeten we bij hem niet zoeken.
Wel verschoof de thematiek. Het besef dat zijn leven ten einde liep, stempelde in belangrijke mate zijn latere poëzie. De dichter moest nog meer terugzien dan vroeger. Niet alleen terugzien naar de jeugd, maar ook naar alles wat het leven hem had gegeven. Het lichaam werd stram, het kon niet meer zoals vroeger. Bepaalde dingen ik noemde al het maken van verre reizen zijn onherroepelijk voorbij. Het lichaam ging kraken, het kreeg als een schip averij. Het moest definitief voor anker. De dichter drukte dit uit in een prachtig zesregelig gedichtje:
Voorbij
Verrukkingen van vroeger zijn voorbij.
Het schip dat mij ooit droeg kreeg averij
en ging in dras en drab voorgoed voor anker,
geramd door wind en regen van weerszij.
Nu kraakt zijn ronde mast en vreet de kanker
van vries en vorst hem aan, te loef te lij.
Het Boek waar Van Wilderode veel uit putte, is de Heilige Schrift. Uw wil geschiede, Jeruzalem, Bethlehem, de moerbeitoppen ruisten (2 Samuël 5), er staat geschreven, de herders, de wijzen het zijn maar enkele voorbeelden die illustreren hoe nauw de band van de dichter met de Bijbel was.
En dat schept herkenning, over de kerkmuren heen. Het geeft ook een gevoel van verbondenheid met verwante dichters. De titel van zijn eerste bundel De moerbeitoppen ruischten ontleende hij aan een gedicht van Nicolaas Beets. Aan Guido Gezelle wijdde hij verschillende gedichten. Over hem schreef hij: Gij zijt in ons de stem die niet zal zwijgen. Maar ook citeert hij de dichter Guillaume van der Graft uit diens bundel Vogels en vissen.
Gezelle
Anton van Wilderode had een voorkeur voor het klassieke vers: doorgaans regelmatige strofebouw, rijm, regelmatige regellengte, metrum. Zijn klassieke scholing zal daar niet vreemd aan zijn. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij het niveau van Gezelle bereikt, de grote meester van klank en ritme, die ook meer dan Van Wilderode het experiment durfde aangaan in regellengte en strofebouw, die origineler was in woordgebruik en beeldspraak.
Van Wilderode is echter een dichter die poëzie schreef op een acceptabel niveau. Niet briljant daarvoor schreef hij misschien ook te veel, maar nooit derderangs. Zijn kleinere gedichten vind ik persoonlijk de beste, zoals het gedicht over Kerst met de beginregels Het jaar is oud/ het jaar is koud.
Ik ben blij met de uitgave, die een verzorgde indruk maakt. De uitgever heeft zorggedragen voor een prachtig gebonden boek.
|