Recensie door dr. Hans Ester - 12 januari 2000
De prijs van
Adalbert Stifter
Zeventien jaar geleden tekende ik in op de Historisch-kritische uitgave van het werk van de Boheems-Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter (1805-1868).
De romans en novellen van Stifter zoals de Bunte Steine en bovenal de roman Der Nachsommer hadden grote indruk op me gemaakt. Ook voor je literaire liefdes moet je wat overhebben. Daarom was dit abonnement een logische stap.
Wat mij aan Stifter het meest fascineert, is de onthaasting die hij ons op iedere bladzijde van zijn verhalen en novellen als iets waardevols voorhoudt. Deze altijd via gesprekken of brieven gepresenteerde boodschap van zijn werk is een uitvloeisel van Stifters eerbied voor de eigen aard der dingen. Meer nog dan tijdens Stifters eeuw het geval was, leven wij thans in een tijd van uitermate vluchtige, oppervlakkige waarneming die de dingen louter als functioneel en niet vanuit hun eigen waarde beschouwt.
Tot Stifters wereld der dingen kunnen we ook planten, dieren, stenen, kunstvoorwerpen en wellicht ook de mens rekenen. Het vereist liefde en tijd om te weten te komen hoe de aard van dingen en mensen is. Daarom laat Stifter zijn hoofdpersonage Heinrich Drendorf uit Der Nachsommer tekenen en schilderen. Nabootsing van de wereld door middel van de kunst eist het hoogste inzicht in de proporties en samenhangen van de werkelijkheid. Heinrich Drendorf heeft niet alleen vele jaren nodig om de Oostenrijkse bergwereld te kunnen begrijpen, ook openbaart hij zijn gevoelens voor het door hem beminde meisje Natalie pas na een vergelijkbare periode van geestelijke toenadering tussen hen beiden.
Voor onze cultuur is een dergelijke accentuering van het geestelijk samengroeien ondenkbaar. Dat maakt deze liefdesroman en Bildungsroman uit 1857 zo volkomen anders en fascinerend dwars. In de liefde voor de natuur als harmonische totaliteit is Stifter waarschijnlijk weer onze tijdgenoot. Maar in de visie op de natuur als goddelijke openbaring van zedelijke wetten is hij voor velen vermoedelijk een ouderwetse romanticus. Mij als dankbare lezer van deze, het gebeuren remmende en reducerende verhalen, stoort een dergelijk etiket allerminst.
Van de Historisch-kritische uitgave, een uitgave die recht doet aan voorpublicaties, varianten en aan de door de auteur gewenste tekst, zijn nu twintig delen verschenen. Eerst gebeurde dat in regelmatige volgorde, daarna viel er een windstilte van tien jaar en vervolgens bracht de post wel drie delen in hetzelfde jaar. Aangezien er binnen deze editie acht onderafdelingen zijn, inclusief de brieven, moet ik vrezen dat de afronding van dit project niet voor 2050 te verwachten valt.
Mijn grootste vrees betreft echter de in een steile curve opgaande prijzen. Lag de prijs van elk deel eerst nog rond de honderd mark, nu moet ik voor het zojuist uitgekomen tweede deel van Der Nachsommer maar liefst 258 mark neertellen. Dat gaat inclusief de overschrijvingskosten aardig naar de driehonderd gulden toe. Deze ontwikkeling heeft een innerlijk conflict tot gevolg. Volg ik de stem van mijn hart en verlies ik me weer in deze uitzonderlijke roman Der Nachsommer, dan is de prijs geen hinderpaal. Maar wanneer ik aan de almaar oplopende financiële verplichting denk, dan slaat de schrik me om het hart. Hoeveel rek zit er in een literaire liefde? Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik ben bang dat ik het jaar 2000 met een kloek besluit moet beginnen. Aan de andere kant moet ik er niet aan denken dat de Stifter-serie incompleet blijft en mij altijd aan mijn lafhartigheid zal herinneren.
|