Boekrecensie

Titel: Predikanten en Oefenaars deel 5
Auteur: A. Bel e.a.

Uitgeverij: Den Hertog
Houten, 1999
ISBN 90 331 1284 1
Pagina's: 352
Prijs: ƒ 49,50; vijf delen samen voor ƒ 225

Recensie door P. J. Vergunst - 1 december 1999

„Belangstelling voor kleine kerkgeschiedenis ebt weg”

Voorgangers als nachtpitjes

Een witte vlek in het kerkhistorisch landschap. Zo zag de redactie van de Bibliotheek van de Kleine Kerkgeschiedenis het feit dat woordenboeken vol levensbeschrijvingen van theologen, de predikanten uit Kruisgemeenten, ledeboeriaanse gemeenten en de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) links lieten liggen. Daarom werd de serie ”Predikanten en Oefenaars” gestart. Volgende week vrijdag is met de verschijning van het vijfde en laatste deel duidelijk hoe de doorsnee voorganger in deze gemeenten eruitzag. „Het grootste gedeelte van deze mensen stichtte, maar heeft in leerstellig, in theologisch opzicht weinig nieuws gebracht.”

Vanaf de negentiende eeuw is het biografische woordenboek in Nederland geen onbekend verschijnsel: levensbeschrijvingen van hen die de kerk van de Reformatie dienden, worden gebundeld uitgegeven. Omdat slechts voorgangers zoals Ledeboer en Kersten uit de kerken van de Afscheiding in deze woordenboeken een plaats innemen, komt Den Hertog-redacteur H. Natzijl rond 1980 op het idee onder de titel ”Predikanten en Oefenaars” levensschetsen van voorgangers uit de kleine kerkgeschiedenis op de markt te brengen. De redactie van de Bibliotheek van de Kleine Kerkgeschiedenis wordt gevormd door A. Bel, P. van de Breevaart, H. Florijn, J. Mastenbroek, H. Natzijl en A. Ros.

Het lijkt erop dat het klimaat in bedoelde kerkverbanden de jaren erna steeds gunstiger wordt voor de reeks. Dr. H. Florijn, in het dagelijks leven docent aan het Van Lodensteincollege te Hoevelaken en tevens redactielid van ”Oude Paden”, beaamt dat: „De interesse voor de kleine kerkgeschiedenis is de afgelopen decennia sterk gegroeid. Daardoor konden wij figuren van het tweede plan aan de vergetelheid ontrukken. Ook hebben we geconstateerd dat er de laatste twintig jaar tientallen herdenkingsboekjes over plaatselijke gemeenten verschenen.”

Wat hebben we eraan als we nu weten wie bijvoorbeeld M. Luijk, G. Maliepaard en G. J. Meulenbrugge geweest zijn?
„Het zijn mensen die een stempel op de kleine kerkgeschiedenis gezet hebben. Door informatie over hen te geven, creëer je een beeld van de bevindelijke lieden. Na vijf delen is ons ongeveer duidelijk hoe de doorsnee voorganger in deze kerken eruitzag: zelden theologen, iemand zoals ds. Kersten uitgezonderd. Ledeboer wordt soms verward en chaotisch genoemd, maar had ook een eigen uitstraling. Het grootste gedeelte van deze mensen stichtte, maar heeft in leerstellig, in theologisch opzicht weinig nieuws gebracht. Men sprak voor een deel wat het kerkvolk horen wilde: liever een stichtelijke toespraak dan een goede exegese of een leerstellige preek.”

Traktement
A. Bel, werkzaam bij uitgeverij Den Hertog en onder meer biograaf van ds. G. van Reenen: „Wat was ons doel? Het vastleggen van gegevens. Het is ons nooit gelukt exacte richtlijnen voor de inhoud van de artikelen over de voorgangers te geven. Hoe stichtelijk mogen de schetsen zijn? Hoeveel verwantschap mag een schrijver met een voorganger hebben? Nu deel vijf verschijnt, zien we terug op een mooie serie, waaraan we met genoegen gewerkt hebben, maar die er niet zonder worstelingen gekomen is.”

Florijn: „En niet zonder teleurstellingen.”

Worstelingen én teleurstellingen?
„Niets menselijks was deze predikanten en oefenaars vreemd. Soms kom je dingen tegen die nog niemand weet en denk je: „Ik zwijg daar liever over.” De notulenboeken vermelden slechts de conclusies die na een discussie over problemen rond een voorganger getrokken zijn. Er zijn gelukkig ook positieve zaken, zoals rond ds. Van der Kraats uit Den Helder, die een traktementsverhoging niet durfde accepteren. Hij gaf het extra inkomen na een maand terug. Het omgekeerde komt meer voor trouwens.”

Bel: „We liepen ook tegen de vraag aan hoe je omgaat met het bepaald worden bij teksten die niet in de Bijbel staan of het op zichzelf toepassen van teksten die duidelijk op Christus slaan.

We hebben onder andere van mondelinge overlevering gebruikgemaakt, maar probeerden daarbij zorgvuldig te werk te gaan. Sprak je met de weduwe van een predikant of oefenaar, dan hoorde je een lovend verhaal, terwijl een ander dezelfde man als Raspoetin betitelde.”

Florijn: „Als je het sterke vermóéden hebt dat een voorganger zelfmoord heeft gepleegd, dan geef je hem toch het voordeel van de twijfel en spreek je dat vermoeden niet uit.

Wij hebben het verwijt gekregen dat we te hagiografisch bezig waren. Neigingen tot heiligenverering zijn gevaarlijk. Maar lees de lijkpredikaties uit de achttiende eeuw eens. Bekijk de lijkpredikatie van Hellenbroek over vader Brakel eens, dan zie je dezelfde tendens. Daarin wordt alleen de godvruchtige wandel van die persoon vermeld. Moet je dat dan niet opschrijven? Jawel, want je verzamelt zinvolle gegevens.”

De bekering van Timótheüs is illustratief voor de bijbelse lijn. Over hem zou geen pakkende schets te schrijven zijn!
„Het ene karakter is ook aantrekkelijker dan het andere. Iemands lompheid kan ook voor een boeiende schets zorgen. Ds. L. Boone is een man met ontzettend veel achting, maar hij was driftig, noemde zichzelf „geen lieve man.” Toch was hij wel samenbindend.”

Bel: „Sommige voorgangers bezaten een zeker charisma, anderen hadden één talentje, maar werkten getrouw. Zegen op het werk laat zich inderdaad in één regel beschrijven.

We zijn beducht geweest er een protestantse heiligenverering van te maken. Florijn stelde wel eens de vraag: „Wanneer zet je iemand in de hemel?” Wel, wij hebben niets te zetten, dus gingen we over tot citeren. Wij kunnen niet zeggen dat een bepaalde dominee op 13 mei 1934 gerechtvaardigd werd in de vierschaar der consciëntie.”

Florijn: „Ja, dan citeren we. Het hing ook wel eens van de scribent af of er hagiografische tendensen in zaten. De een is daarbij wat gunnender dan de ander.”

Bel: „Bij levensbeschrijvingen, die momenteel in ruime mate verschijnen, liggen deze gevaren niet minder op de loer. Ik noem echter nog een ander argument voor het aandacht geven aan het leven van predikanten. Kijken we naar de Bijbel, dan wordt er ook het een en ander meegedeeld uit het leven van de bijbelheiligen. Dat heeft een doel. Als David over zijn leven vertelt, staat Gods eer centraal. Daarnaast gaat het om: en scheppen moed scheppen uit mijn behoudenis.”

Maar dat is wel gewijde geschiedenis!
„Dat is waar.”

Grondtalen
„We hebben voor we aan deze delen begonnen eerst het terrein afgebakend. Je zult heel wat oefenaars en predikanten tegenkomen die geen studie hebben gehad. Ds. Kersten, die een goede opleiding sterk bepleitte, beijverde zich zeer de gemeente te leiden in het spoor van de Nadere Reformatie en de Reformatie.”

Florijn: „Vooral de Nadere Reformatie.”

Bel: „En haar terug te leiden naar Dordrecht, in alle facetten van het kerkelijk leven, dus ook de kerkregering, de prediking.”

Florijn: „En de tucht.”

Bel: „Dat viel nog niet mee voor hem. Niet alle predikanten voelden daarvoor.”

Florijn: „Je ziet dat veel predikanten en oefenaars zich in vergelijking met de Nadere Reformatie een nachtpitje voelden. Terecht: een preek uit de tijd van de Nadere Reformatie laat zien dat men toen de grondtalen beheerste. Dat kwam de exegese ten goede. In deze kring gold dat bijna niemand meer.”

Bel: „Ons stond na de afbakening van het terrein voor ogen alle predikanten en oefenaars uit kruisgemeenten, ledeboeriaanse gemeenten, Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) en (vrije) Oud Gereformeerde Gemeenten te beschrijven.”

Waarom niet de evangelisten?
Florijn: „Die vormen een categorie apart. De kringen waarin evangelisten spraken, waren niet dezelfde als die waarin oefenaars actief waren.”

Is het geen onnodige versmalling dat hervormde predikanten en oefenaars niet zijn opgenomen? Denk aan ds. J. J. Knap, de Haagse predikanten Gabe van Duinen en D. A. van den Bosch, ds. L. Vroegindeweij enzovoorts.
Ja, ds. J. H. Koster van Montfoort had ook een bepaalde reputatie. Een bevindelijke stroom is zeker in de Hervormde Kerk aanwezig. Wij definiëren de kleine kerkgeschiedenis echter niet als plaatselijke kerkgeschiedenis, maar zijn uitgegaan van de opvatting van de kleine kerkgeschiedenis als omvattende de meest bevindelijke kerkverbanden.”

Waarbij ook het woord bevindelijk gedefinieerd is?
„Ja. Maar als die bevindelijkheid ons uitgangspunt was, zouden ook hervormden en christelijke gereformeerden opgenomen zijn. Denk aan ds. K. Groen, aan ds. Riekel. We hebben een andere keuze gemaakt, die voor de ledeboeriaanse en kruisgezinde traditie.”

Bel: „Hervormd-gereformeerden zouden het zelf niet waarderen als je over hun persoonlijke leven schreef. In hun kring staat de mens meestal minder in het middelpunt.”

Florijn: „Dat beaam ik zonder meer. In hervormde kringen en in iets mindere mate christelijke gereformeerde kringen was er achting voor hen als ambtsdragers, maar stonden ze niet op eenzelfde voetstuk.”

Vrijmetselaar
U bent met dit project bijna twintig jaar bezig geweest. Wat is er onderweg gebeurd?
Bel: „We waren jong, hadden vrije tijd, beloofden elkaar nergens anders mee bezig te zijn.”

Florijn: „Maar die belofte hield niet langer dan een week stand.”

Bel: „Om de voortgang te waarborgen, ging de redactie op zoek naar medewerkers, wat resulteerde in door anderen geschreven schetsen. Ieder bracht eigen accenten mee. De variatie is groter geworden.”

Florijn: „Schetsen van een ander kunnen afwijken van jouw visie. Dat houd je. Dat geeft worstelingen. Ik denk wel dat de latere delen iets beter zijn.”

Bel: „Het eerste deel was sober, wat al te zakelijk. Later kwam het stichtelijke element meer naar voren. Maar we wilden objectief en nuchter blijven. Met veel verhalen konden we niet uit de voeten. Zo zou ds. P. van der Heijden vrijmetselaar zijn geweest. Hoe ontstaat zo'n gerucht? Wel, hij was voor zijn predikantschap metselaar en diende later een vrije gemeente.”

Florijn: „De latere delen zijn ook beter, omdat we meer materiaal hadden en er meer plaatselijke geschiedenissen verschenen. Dat leverde veel op.”

Wat is nu nut en functie van deze boeken?
„De meesten zoeken het leven van een bekende voorganger erin op. Dat is de grootste groep.”

Bel: „Daarnaast is het een naslagwerk. En mensen lezen erin vanwege het stichtelijke element.”

Hoe verhoudt dat laatste zich tot het bijbelse vermaan niet de levensloop te gedenken maar het Woord dat voorgangers gesproken hebben?
Florijn: „Theologisch waren ze niet allen even sterk. Hun toespraken zijn daarom nauwelijks in de levensbeschrijving in te passen.”

Bel: „Persoonlijk zie ik het als een teken van armoede dat soms een geschrift van een nadere reformator dat we uitgeven, jaren op de plank blijft, terwijl van deze boeken duizenden exemplaren verkocht worden.”

Florijn: „Waarom lopen werken van Luther en Calvijn heel moeilijk? Terwijl, als je eerlijk bent, je moet toegeven dat die veel meer te zeggen hadden dan de meesten van deze voorgangers. Het is nostalgie. Men verlangt naar de tijd waarin het beter was, in de ogen van velen. Men denkt dat deze figuren in een geestelijk rijkere tijd leefden.”

Bel: „Een uitgeverij komt met een divers boekenaanbod. Leesboeken, levensbeschrijvingen. Inderdaad, de geschriften van onze vaderen hebben meer inhoud dan biografieën. Er is goed en er is beter.”

Florijn: „Hoe zal het verdergaan? Op een bepaald moment zijn de meest aantrekkelijke personen op, hebben zij hun biografie. Men grijpt momenteel al terug naar minder singuliere of op excentrieke personen. De belangstelling voor de kleine kerkgeschiedenis zie ik binnen afzienbare tijd wegebben.”