Boekrecensie

Titel: Het ruysschen als de Libanon
Auteur: drs. A. P. B. van Meeteren

Uitgeverij: Blassekyn
Bleskensgraaf, 1998
ISBN 90 802024 79
Pagina's: 192
Prijs: ƒ 42,50

Recensie door dr. J. H. van de Bank - 17 november 1999

Een beroering in Bleskensgraaf

Waarom gaat er toch zo'n grote aantrekkingskracht uit van de ”beroerten” die in de achttiende eeuw in het Gelderse Nijkerk begonnen en uitwaaierden over de Veluwe, het Gooi, de Alblasserwaard, maar die ook in de Drentse en Friese veenstreken en in plaatsen als Aalten en Zwartsluis plaatsvonden?

Theologen uit die tijd en uit onze eeuw, maar ook wetenschappers uit andere disciplines reageerden erop door boeken over dit onderwerp te schrijven, artikelen te publiceren; docenten gebruikten de voorvallen als stof voor colleges, die aandachtig gevolgd werden door hun studenten. Studenten op hun beurt probeerden werkstukken over ”het Nieuwkerksche Werk” te schrijven, waarmee zij vurig hoopten meer licht te kunnen verschaffen over wat toen gebeurde. De bekende schrijver Jac. Overeem schreef er een gedocumenteerd boek over onder de titel ”Opdat Zijn huis vol worde”.

Begin
De ”beroerten” begonnen te Nijkerk in een kerkdienst op zondag 16 november 1749, toen dominee Gerardus Kuypers (1722-1798) preekte over Psalm 72:16: „Is er een hand vol koorn in het lant op den top der bergen, de Vrugt daar van zal ruysschen als de Libanon.” Gemeenteleden reageerden op ongewone wijze op de preek door te huilen, te roepen en te schreeuwen. Dat zette zich voort in de weken daarna tijdens de wekelijkse volwassenencatechisaties, in de kerkdiensten, maar ook in de huizen en zelfs op straat.

Een sterk bewustzijn van hun zonden, de angst om onverzoend met God te sterven deed velen vragen wat zij moesten doen om behouden te worden. Voor ds. Kuypers, maar ook voor zijn collega's betekende dit dat zij dag en nacht pastoraal actief waren, nauw betrokken als zij waren bij wat voorviel. Zij drongen vooral aan op matiging van de soms zeer luide uitingen van berouw en verslagenheid, maar ook dienden zij de echte uitingen van verslagenheid te onderscheiden van de veinzerij van sommigen, die deden alsof zij tot de geraakte gelovigen behoorden: koren en kaf moesten onderscheiden worden.

Reacties
Vanzelfsprekend hebben de tijdgenoten gereageerd: de Leidse hoogleraar J. van den Honert wees wat gebeurde af als in strijd met de rede en het gezonde menselijk oordeel. Zijns inziens was de Nijkerkse predikant gevangen in een pastorale oppervlakkigheid. Anderen sloten zich in hun kritiek bij de professor aan: wat in Nijkerk gebeurde, had huns inziens geen ander gevolg dan dat het de spotlust opwekte en dat op deze wijze God eerder gesmaad dan geëerd zou worden.

Er waren ook voorstanders, zoals de predikant van de Schotse gemeente te Rotterdam, ds. Hugh Kennedy, die bekend was met eerdere opwekkingen in Schotland. Hij en anderen meenden dat het ”Nijkerkse werk” gezien moest worden als een voortzetting van wat ooit in de tijd van de apostelen gebeurde. Dit was geen mensenwerk, maar het werk des Geestes.

Duiden
Velen hebben sindsdien geprobeerd de gebeurtenissen in Nijkerk te duiden. De kerkhistoricus D. Nauta vroeg zich af of er sprake was van een Schotse invloed of dat hier eerder de invloed van ds. Wilhelmus Schortinghuis, de auteur van onder andere ”Het Innige Christendom”, merkbaar was geworden.

Beide mogelijkheden leiden niet tot een voor de hand liggende oplossing, argumenten voor en tegen zijn ook lang niet even overtuigend. Daarbij merk ik op dat het toch niet zonder reden geweest moet zijn dat er overeenstemming bestaat tussen de tekst van Kuypers' preek en wat Schortinghuis in de Voorrede van zijn bovengenoemde boek nadrukkelijk schrijft: „Dit is de reeden, waarom ik met dit myn werk eenvoudig te voorschyn kome, in hoope en wensch, dat dit hand vol korens mogte ruischen als den Libanon.”

Van een geheel ander karakter is het onderzoek van de cultureel antropoloog Jojada Verrips, die probeerde de juiste gang van zaken te reconstrueren. Hij kwam daarbij tot de –voor vakgenoten van Verrips omstreden– conclusie dat er een moederkorenvergiftiging in Nijkerk was opgetreden, waardoor een hallucinogeen in het volksvoedsel, roggebrood, tot allerlei buitengewoon gedrag geleid zou hebben.

Een overzicht van publicaties, meningen en ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek tot 1996 gaf de kerkhistoricus dr. C. Huisman in zijn boek ”Geloof in beweging”. Daarin heeft hij uitvoerig de verschillende interpretaties van wat in Nijkerk gebeurde, besproken. Vooral belichtte hij echter de figuur van de Nijkerkse predikant Gerardus Kuypers, later hoogleraar te Groningen. Maar ook probeerde Huisman een antwoord te geven op de relevantie van deze 'opwekkingsbeweging'.

Bleskensgraaf
Drs. A. P. B. van Meeteren publiceerde een studie over de Nijkerkse beroerten onder de titel ”Het ruysschen als de Libanon”, met als ondertitel: De Nijkerkse beroeringen in Bleskensgraaf in 1752. De schrijver rondde zijn studie maatschappijgeschiedenis af met een doctoraalscriptie over de beroerten van 1752 in zijn geboorteplaats Bleskensgraaf, waarbij hij een cum laude verkreeg. In zijn boek, een herziene versie van zijn scriptie, gaat hij uit van een multidisciplinair onderzoek op lokaal niveau. De probleemstelling is: binnen welke historische, culturele, sociale, economische en sociale context vond de Bleskensgraafse beroering plaats?

Van Meeteren heeft, zoals veel onderzoekers voor hem, te kampen met archieven die weinig opleveren; kerkenraadsnotulen die zoekgeraakt zijn, spaarzame bronnen enzovoort. Toch weet hij van de schaarse gegevens een acceptabel fundament te bouwen voor zijn betoog: de dorpssamenleving wordt zichtbaar, de gevolgen van Reformatie en Nadere Reformatie zijn duidelijk, onderwijs en boekenbezit worden belicht. Maar ook ingrijpende zaken als de overstroming van 1741, de toeslaande veepest en het pachtersoproer van 1747 worden beschreven.

Vervolgens is de beroering van Bleskensgraaf zelf aan de orde, waarbij duidelijk het manco aan bronnen blijkt. Het geschrift van de oefenaar Jacobus Groenewegen, het ”Opregt verhaal en verdediging van het werk Gods”, is in wezen naast de aantekeningen van de plaatselijke predikant, ds. Levinus Haak, in het lidmatenboek de feitelijke bron.

”Het goddeloze Bleskensgraaf” en de beroering van de Alblasserwaard worden nauwkeurig geschetst. De auteur constateert overeenkomsten tussen beide locaties, maar gaat toch uit van de stelling dat iedere dorpsgemeenschap uniek is en dat de bestudering van de individuele plaatselijke gemeenschappen in hun historische, culturele, sociale, economische en sociaal-psychologische context voorafgaat aan het onderzoek van een compleet verschijnsel als ”de beroerten”.

Verklaringsmodel
Van Meeteren tekent protest aan tegen het hanteren van een verklaringsmodel. Hij toont ons dat een sociaal-psychologisch verklaringsmodel een oplossing kan bieden: hier is ook ruimte voor een onderzoek naar al de factoren die geleid kunnen hebben tot ”het Nieuwkerksche Werk”. Dat houdt volgens de schrijver in dat meer onderzoek dient plaats te vinden in andere plaatsen waar de beroeringen wel of niet plaatshadden. Mogelijk geeft dat ruimte voor een beter verstaan van de oorsprong, het verloop en het wezen van deze opwekkingsbeweging in de achttiende eeuw.

Na alle voorgaande literatuur zet de studie van drs. Van Meeteren aan tot een vernieuwde en vernieuwende aanpak van het onderzoek naar het zo interessante verschijnsel dat zich te Nijkerk, Bleskensgraaf en elders voordeed en dat blijkbaar steeds weer mensen boeit. Misschien mogen we uitzien naar een eventuele dissertatie van de maatschappijhistoricus Van Meeteren, waarin hij met nog meer studieuze ijver het onderzoek voortzet.

Geloofsdimensie
Daarbij maak ik dan wel de aantekening dat ik een verschil van mening verwacht tussen de auteur en mij. Ik meen dat de theologische gegevens niet alleen een historische duiding verdienen. Is het wel mogelijk de geloofsdimensie uit de weg te gaan? Met andere woorden: indien dit werk uit mensen voortkwam, zal het gebroken worden (vergelijk Handelingen 5:38). Is het het werk des Geestes, dan kan het niet gebroken worden.

Het boek is een poging tot een nieuwe benadering van de vele vragen. Of het ook een oplossing biedt, is de vraag. Hopelijk komen verdwenen notulen, verloren gewaande archieven, nu nog onbekende 'egodocumenten' te voorschijn, waardoor ons inzicht groter wordt. Dat is een absolute voorwaarde voor een volgend boek over dit onderwerp.