Boekrecensie |
Diverse Bijbelboeken - met inleiding Uitgeverij: Atlas Amsterdam, 1999 ISBN 90 450 0336 8 Prijs: 6,95 per deel, 65,- voor 12 delen in cassette
|
Recensie door Enny de Bruijn - 3 november 1999
Bijbellezen op eigen krachtDe tijd dat vooraanstaande schrijvers zich nadrukkelijk afzetten tegen het christendom, is voorbij. Vandaag is het mode om de Bijbel te lezen, zij het zónder de ogen van het geloof, niet gehinderd door eerbied, helemaal op eigen kracht. Uitgeverij Atlas nam het idee van een Schotse uitgever over en bracht twaalf bijbelboeken met inleiding-door-een-bekend-auteur op de markt. Eén ding is verbazingwekkend: dit eigenzinnige, eigentijdse bijbellezen leidt in Nederland onveranderlijk tot een pleidooi voor de Statenvertaling. Toen de Schotse uitgeverij Canongate met de Pocket Canon begon, barstte de kritiek van alle kanten los. Volgens Pieter Steinz in NRC Handelsblad van 23 september: Gelovige christenen waren woedend over het plan om de boeken van de Bijbel uit te geven als op zichzelf staande literaire werken, en beschuldigden de anti-christelijke en anti-bijbelse inleiders onder meer van godslastering. Waarschijnlijk of liever: natuurlijk werkte de fundamentalistische actie averechts. Van de Pocket Canon gingen bijna een miljoen sets over de toonbank, het idee werd verkocht naar veertien landen, en het woord Gods werd weer zo hip dat Crossing Border nu ter gelegenheid van de Nederlandse uitgave van de broekzakboekjes een avond organiseert waarop schrijvers en popmusici hun haat-liefdeverhouding met de Bijbel in de Haagse Nieuwe Kerk uitdragen.
Leeshouding Hoe fundamenteel verschillend daarvan de benadering van de meeste Atlas-inleiders ten opzichte van de hun toebedeelde bijbelboeken is, valt bijna niet uit te drukken. Er is sprake van een totaal ander wereldbeeld, een andere levenshouding, een andere mentaliteit. De moderne bijbellezer benadert zijn Bijbel kritisch, als een roman die hij al dan niet mooi kan vinden, die hem al dan niet ontroert, en waarin God een personage is dat hij al dan niet sympathiek kan vinden.
Culturele bagage Op het gebied van de exegese bieden de twaalf inleidingen geen nieuws. De enige verdienste van de auteurs is dat ze uiterst helder, uiterst persoonlijk hun ervaringen met een bepaald bijbelboek hebben verwoord. Maar ze blijven leken op het terrein van de theologie. De lezer moet ze op gezag geloven, als ze verklaren dat Ik weet, mijn Verlosser leeft geen goede vertaling van de Hebreeuwse tekst zou zijn, dat het boek Genesis in de loop van drie eeuwen is ontstaan, dat een groot deel van de Bijbel bijeengegaard is uit duizend twijfelachtige bronnen. Voor argumenten ontbreekt de ruimte. De toevallige inzichten van bepaalde eigentijdse theologen drukken hier en daar een duidelijk stempel terwijl de auteurs in feite niet meer te bieden hebben dan een hoogst individuele indruk van een bijbelboek, soms eerbiedig, soms afstandelijk maar integer, soms ook godslasterlijk in de ogen van de gelovige lezer.
Godsbeelden Anderen gebruiken even schelle kleuren om hun beeld van God te schilderen. David Grossman tekent een God die welwillend lijkt te zijn; toch weten deze mensen, die gezien hebben hoe Hij de Egyptenaren had aangepakt, ook hoe onvoorspelbaar, wreed en fel Hij kan zijn. De Australische schrijver en popmusicus Nick Cave heeft al helemaal geen last van de schroom die de gelovige voelt bij het noemen van de Naam, bij het omschrijven van het Wezen. Zijn formuleringen kwetsen: hij beschrijft hoe zijn beeld van een maniakale, straffende God uit het Oude Testament, een (...) God die een ellendige mensheid martelt is veranderd in het inspirerende voorbeeld van een essentieel menselijke, hartstochtelijke, verbeeldingsrijke Christus. De drie Nederlandstalige inleiders door uitgeverij Atlas uitgezocht om de minder bekende Engelse schrijvers te vervangen tonen zich op dit punt ingetogen. Weliswaar neemt God in de beschouwing van Nicolaas Matsier menselijke trekken aan en verdwijnt Hij geruisloos uit de geschiedenis, weliswaar schaart Geert van Istendael zichzelf aan de kant van de goddelozen uit Spreuken, hun formuleringen blijven correct. En mgr. R. Ph. Bär, voormalig bisschop van Rotterdam, is zonder meer een aanwinst, vergeleken met de anglicaanse bisschop Holloway van Edinburgh die hij vervangt. Pleitte de laatste voor een waarschuwing aan bijbellezers dat religie de gezondheid kan schaden, bisschop Bär is een andere mening toegedaan: Maar vooral verwijs ik u naar Lucas zelf (...) in de vurige hoop dat u deelgenoot zult worden van de rijkdommen van dit evangelie. Als enige inleider wenst hij, hoe verhuld ook, zijn lezers bekend te maken met de boodschap van het Evangelie.
Statenvertaling Bisschop Bär: Als het om taal gaat, is er geen mooiere dan die, welke vervaardigd is op last van de Hoogmogende heren der Staten-Generaal, in de zeventiende eeuw. (...) Een taal die vraagt om herlezen te worden, die zijn geheim niet makkelijk prijsgeeft, maar die er zeer goed in slaagt om eerbied op te roepen voor Gods handelen met de mensen. Deze manier van omgaan met schepselen is heilig, en daarom vraagt de taal die dat handelen beschrijft om een heel eigen kwaliteit. (...) Een ander argument in het voordeel van de Statenvertalers ligt voor mij in de omstandigheid dat vele generaties vóór ons deze tekst hebben gekend en bemind. Niet omdat het per definitie goed is, maar wel degelijk omdat eeuwenlang gebruik de dingen, en ook de taal, zuivert en zelfs heiligt. Bovendien is het hebben van een tekst voor allen zeer samenbindend. Het feit dat er momenteel zoveel verschillende vertalingen zijn heeft die eenheid niet bevorderd.
Vervreemdend Dat zijn vragen waarop ik geen antwoord kan geven. Iedere lezer zal voor zichzelf moeten beslissen welke vraag in zijn persoonlijke situatie het zwaarst weegt. Het is verbazingwekkend, vervreemdend, ontdekkend om te ervaren hoe een niet-gelovige lezer de tekst van de Bijbel ervaart. Als tekening van een postmoderne mentaliteit kunnen deze inleidingen op twaalf bijbelboeken het nodige inzicht bieden. Maar wie het erom gaat de Bijbel te leren kennen, kan beter een exemplaar ter hand nemen waarin de ganse heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, is opgenomen. Alleen dan ben je als lezer in staat om lijnen te trekken die verder gaan dan de grenzen van één bepaald bijbelboek. De verhalen en beschouwingen uit de Bijbel zijn namelijk niet los verkrijgbaar, hoezeer deze uitgave van twaalf afzonderlijke bijbelboeken die indruk ook wekt. Wat dat betreft spreekt Erich Auerbach in zijn beroemde studie over literatuur en werkelijkheid, Mimesis (1946), duidelijke taal: Hun universele pretentie en hun voortdurend aandringende, voortdurend in het teken van conflicten staande relatie met één verborgen en toch zich openbarende God, die met beloften en eisen de wereldgeschiedenis stuurt, verlenen de verhalen van het Oude Testament een geheel ander perspectief dan dat waarover Homerus kon beschikken. (...) Terwijl de verhalen en verhaalgroepen verbrokkelder en horizontaal minder samenhangend zijn dan die van de Ilias en Odyssee, is hun gemeenschappelijke verticale binding sterker.
Persoonlijk Wat dat betreft is het alleen maar te betreuren dat de Pocket Canon bijbelboeken uit hun verband rukt, de lezer via een meeslepend geschreven inleiding een postmodern gekleurde bril opzet en hem daarmee toegerust loslaat op de Statenvertaling. Geen wonder dat ieder in de tekst ontdekt wat hij wil, dat er zo veel godsbeelden bestaan als er lezers zijn en dat geen lezer los kan komen van zijn beperkingen. Een grotere tegenstelling dan tussen deze individuele manier van lezen en het gezamenlijk belijden in het Credo dat de christelijke kerk al bijna twee millennia samenbindt is nauwelijks denkbaar. Een moderne lezer (kan) het zich veroorloven om de bijbel eens namens zichzelf te lezen, schrijft Nicolaas Matsier. Hij plaatst zich daarmee in een traditie van toenemend eigenzinnige, steeds individualistischer lectuur, die volgens hem met de Reformatie begint. Maar zijn lezen bezijden de godsdienstige intenties van de Schrift toont een fundamenteel andere insteek dan dat van Luther, die niet minder individualistisch leest, maar de Bijbel daarbij beschouwt als Gods eigen spreken, aan hem persoonlijk gericht, alsof er maar één mens op heel de wereld was, voor wie dit Boek geschreven is.
|