Boekrecensie

Titel: Die mij heeft liefgehad. De betekenis van de gemeenschap met Christus in de theologie van John Owen (1616-1683)
Auteur: dr. P. de Vries

Uitgeverij: Groen
Heerenveen, 1999
ISBN 90 5829 012 3
Pagina's: 464
Prijs: ƒ 49,95

Recensie door dr. W. J. op 't Hof - 13 oktober 1999

John Owen, puriteinse
reus in vroomheid en theologie

De naam van John Owen is onder ons bekend. Hij was een Engelse oudvader, van wie tientallen geschriften in het Nederlands zijn vertaald. Ze worden tot op de dag van vandaag nog gelezen. Voor sommigen is Owen een geestelijke en theologische autoriteit. Wie was hij en wat leerde hij? In ons taalgebied is slechts een verouderde en moeilijk toegankelijke levensbeschrijving van hem voorhanden, terwijl aan zijn theologie een enkel artikel gewijd is. In de onmiskenbare leemte die hier ligt, heeft de Elspeetse hervormde predikant P. de Vries met zijn dissertatie voorzien.

Tegenover reuzen verdwijnen anderen gewoonlijk in het niet. Dit gaat evenwel niet op voor collega De Vries, die zijn proefschrift aan de puriteinse reus in vroomheid en theologie John Owen heeft gewijd. Hoe hij het klaarspeelt, weet ik niet, maar hij presteert het naast zijn ambtswerk en naast zijn vast medewerkerschap van een onder ons bekend periodiek, boeken over belangwekkende onderwerpen te schrijven die van visie getuigen en waarin hij met verve afstand neemt van veel heersende gedachten. Ik denk hierbij aan ”Het zout der aarde”, dat over ons staan in de maatschappij gaat, en aan zijn boek over het gezag van de Heilige Schrift: ”Het onfeilbare Woord”. Zijn nog ongenoemde eersteling betrof de publicatie in uitgebreide vorm van zijn doctoraalscriptie, die handelde over de orde des heils bij John Bunyan. Dit werk is later in het Engels vertaald en in Amerika uitgegeven. En nu weer een dissertatie van 464 bladzijden. De Heere heeft hem ruim willen bedelen met de gaven van verstand en werkkracht.

Uit eigen ervaring weet ik wat het is een proefschrift van een dergelijke omvang in een pastorie van een grote gemeente te moeten –maar meer nog: te mogen– vervaardigen. Collega De Vries is een van de weinigen die weten wat de titel doctorandus betekent, namelijk: iemand die moet promoveren. Overeenkomstig zijn karakter volgt hij het gebod op dat in die titel verwoord ligt. Zo ligt nu het resultaat van zijn noeste lees- en onderzoekslust alsmede van zijn ijver voor ons: een goed ogende pil over Owen, wiens totale oeuvre zo'n 24 delen omvat. Van harte wil ik hem feliciteren met het behalen van de doctorstitel en hem tevens toewensen dat het hem in de toekomst gegeven mag worden ermee door te gaan zijn gaven in dienst te stellen van de stichting van personen en van de opbouw van de kerk.

Betrokkenheid en stichting
Wie deze studie over Owen ter hand neemt, wordt van meet af getroffen door de grote mate van betrokkenheid bij de behandelde persoon en onderwerpen die de auteur ten toon spreidt. Met veel sympathie tekent De Vries ons het portret van Owen. Wanneer hij de theologische inzichten van de Engelsman weergeeft, blijkt hij zo congeniaal daarmee te zijn, dat de lezer veelal het gevoel heeft dat de auteur zich via Owen appellerend, onderrichtend en vertroostend tot hem richt. Niet dat hij de Engelsman klakkeloos volgt. Zeker niet. Op bepaalde punten weet hij heel wetenschappelijk Owens inzichten te relativeren en zelfs daarvan afstand te nemen, bijvoorbeeld ter zake van de kerkstructuur. Maar hij verstaat de kunst het product van zijn wetenschapsbeoefening zo te presenteren, dat het stichtend overkomt. Dit is ook zijn vooropgezet doel. Met zijn dissertatie beoogt hij hetzelfde als met zijn overige werk: de verheerlijking van Gods Naam in de opbouw van Zijn kerk.

Het is duidelijk dat zijn opzet om een manier van presenteren vraagt die een groot publiek aanspreekt. Daartoe brengt hij buitenlandse citaten in het notenapparaat onder en geeft hij in de tekst zijn vertaling. Bovendien zegt hij zo min mogelijk niet-Nederlandstalige theologische terminologie in de tekst opgenomen te hebben. Ik juich deze bedoeling en methodiek van harte toe. Te vaak verhullen (aanstaande) doctores hun gebrek aan inzicht en bekwaamheid door een onbegrijpelijk of in elk geval ondoorzichtig wetenschappelijk aandoend jargon te gebruiken.

Een kritische kanttekening mijnerzijds in dit verband is de vraag of de auteur zich wel altijd aan zijn eigen uitgangspunt houdt. Zal het brede publiek dat De Vries op het oog heeft bijvoorbeeld de volgende uitdrukkingen uit de eerste alinea van pagina 292 begrijpen: „heilseconomische uitgang”, „werken ”ad extra” en ”ad intra””, „intertrinitarische verhoudingen”?

Nederlandse vertalingen
Het wordt tijd over te gaan tot de inhoud van De Vries' studie. In het inleidende eerste hoofdstuk brengt de auteur de betekenis van Owen ter sprake, gaat hij in op het thema van de gemeenschap met Christus en verantwoordt hij zijn opzet en werkwijze. Ik deel de mening van De Vries dat Owen een groot godgeleerde is geweest, die tot op dit moment veel invloed heeft uitgeoefend. Of het historisch juist is te stellen dat in deze eeuw Owens werken waarschijnlijk meer gelezen worden dan ooit sinds zijn overlijden het geval was, waag ik echter op goede gronden te betwijfelen.

Zelf geeft De Vries al aan dat Owens werken vele malen herdrukt zijn en dat de volledige uitgave daarvan in de vorige eeuw niet minder dan driemaal het licht zag. Wat hij hierbij geheel negeert, is dat Owen ook buiten het Engelse taalgebied gelezen is en invloed heeft gehad. Ik bedoel in dit verband niet die buitenlanders die de Engelse en/of Latijnse taal machtig waren en zijn en zodoende Owens geschriften in de originele taal konden en kunnen lezen, maar ik heb het oog op Nederlandse vertalingen van Owens geschriften. De Vries rept daarover met geen woord. Doet dus net alsof ze niet bestaan. Terwijl raadpleging van de desbetreffende bibliografie van collega J. van der Haar leert dat er na Owens overlijden minstens 71 edities van zulke overzettingen in onze taal zijn verschenen. Dit aantal heeft betrekking op de tijd tot 1980. Sindsdien is de verschijning van Owen in het Nederlands niet gestopt.

Volgende studie
Het is opmerkelijk dat De Vries het bedoelde standaardwerk van J. van der Haar nooit vermeldt, zelfs niet in de lijst van geraadpleegde secundaire literatuur. Bewust of onbewust heeft hij de ontvangst van Owens geschriften in ons land links laten liggen. Dit valt om twee redenen zeer te betreuren. Had hij wel aandacht aan de Nederlandse vertalingen geschonken, dan had zijn studie aan wetenschappelijk belang gewonnen. In de tweede plaats zou zo'n bespreking Owen en zijn geschriften, nog meer dan nu het geval is, bij de Nederlandse lezer en de Nederlandse liefhebber van oude schrijvers gebracht hebben. Teneinde deze kritiek positief te laten eindigen, zou ik er bij de auteur sterk op aan willen dringen zijn volgende boek over deze materie te laten gaan. Mijns inziens zit daar stof in voor een hele studie. De auteur een beetje aanvoelende, denk ik dat hij het studeren en het publiceren –gelukkig!– toch niet laten kan.

Hij zou dan tevens zijn eigen stelling kunnen verifiëren of falsifiëren, namelijk dat het voor een belangrijk deel aan Owen te danken is dat onze gereformeerde vaderen in broederlijke eenheid met de congregationalisten wilden leven. Persoonlijk denk ik dat de belangrijkste reden een heel andere is, namelijk de persoonlijke contacten die onze vaderen met naar ons land gevluchte congregationalisten hadden.

Heldere kijk
In hoofdstuk twee beziet De Vries Owen in het licht van twee belangrijke historische stromingen: de gereformeerde orthodoxie met de haar bepalende scholastiek en het puritanisme. Hij verzet zich tegen het inzicht dat de scholastiek negatief beoordeeld dient te worden. De scholastiek is een, soms vermoeiende, academische methodiek, die de inhoud van de theologie van de reformatoren onveranderd laat. De auteur heeft een heldere kijk op het puritanisme: het was niet alleen een kerkelijke vernieuwingsbeweging, maar ook een calvinistische vroomheidsbeweging, die naast de hervorming van de kerk ook die van de enkeling, van het gezin en van de maatschappij nastreefde. Zijn visie dat daarom ook de separatisten tot het puritanisme gerekend mogen worden, deel ik geheel.

Ook zijn visie dat Owen verstaan moet worden op zichzelf, getuigt van een verfrissende nuchterheid. Waarom moet iedereen aan Calvijn getoetst worden? Zo'n procédé neemt altijd een loopje of zelfs een hele loop met de geschiedenis, heeft ook iets rooms –dus onbijbels– in zich en zou ook door Calvijn zelf niet geapprecieerd zijn. Wel vraag ik mij af of het dan nog zoveel zin heeft Owen en Calvijn vaak met elkaar te vergelijken, zoals in deze studie gebeurt.

Owens theologie
Het derde hoofdstuk bevat een biografie van Owen. De omvang van deze recensie staat niet toe een samenvatting daarvan te geven. In de hoofdstukken vier tot en met negen behandelt De Vries Owens theologie. Hij ziet als de kern daarvan de gemeenschap met Christus. Bij de bespreking hiervan laat hij zien dat bij Owen de wil en het gevoel vooraanstaande plaatsen innemen. Vervolgens komen verbond en verkiezing ter sprake. Owen verbindt deze twee zeer nauw aan elkaar. Het genadeverbond betreft uiteindelijk uitsluitend de ware gelovigen, ook al gaat dit niet ten koste van de kinderdoop, noch van het aanbod der genade. In Owens verbondsleer staan evenals in zijn kerkleer niet Gods beloften, maar het persoonlijk geloof in die beloften centraal.

Nadat de Persoon en het werk van Christus zijn besproken, komt de rechtvaardiging aan bod. Deze is eenmalig en volkomen en gaat logisch gezien in zekere zin aan het geloof vooraf. In de vierschaar der consciëntie wordt die toegepast. Owen legt sterke nadruk op de rechtvaardiging als staat. In zijn beschouwing over het werk van de Heilige Geest springen de wedergeboorte en de heiliging naar voren. Hij kent de onderscheiding van de hebbelijkheid en de dadelijkheid des geloofs, terwijl hij in het algemeen de oud- en de nieuwtestamentische bedeling, en in samenhang hiermee wet en evangelie, verder uit elkaar trekt dan gewoonlijk onder gereformeerden gedaan werd. Voorts onderscheidt hij geloof en zekerheid van elkaar. Het gevoel is bij hem nooit los van het geloof, maar het eerste kan wel boven het tweede uitgaan.

In zijn kerkleer begint Owen bij de individuele gelovige, die samen met andere gelovigen een verbond met God sluit om Hem te dienen. Dan pas komen prediking en ambten om de hoek kijken. De zichtbare kerk mag pluriform zijn. Niet alleen afwijkingen in de leer, maar ook liturgische en regeringsverschillen wettigen een gescheiden kerkelijk bestaan.

Vragen en tegenwerpingen
Juist omdat ik mij, evenals de auteur, persoonlijk zeer sterk bij het onderwerp betrokken voel en ik mij in 99 procent van deze studie kan vinden, kan ik het niet nalaten een aantal vragen te stellen.

Op blz. 149 stelt De Vries dat Owen primair een theocentrisch theoloog was. Hoe komt het dan dat de gelovige het uitgangspunt van diens verbonds- en kerkleer is? Mijns inziens geeft de titel van deze studie niet een juist beeld van Owens theologie. De hoofdtitel luidt: ”Die mij heeft liefgehad”. In vergelijking met klassiek gereformeerde theologie en zelfs met die van vele puriteinen, is het bijzondere van Owens godgeleerdheid in de ondertitel gelegen, namelijk de gemeenschap die de gelovigen met Christus hebben.

Dit voert mij tot een algemeen bezwaar tegen De Vries' behandeling van Owen. Gedurig doet hij zijn best om Owen maar dicht tegen de klassiek gereformeerde opvattingen aan te drukken. Hij wil Owen zo gereformeerder maken dan hij in werkelijkheid was.

Owen leert een voorbereiding tot de wedergeboorte. De opmerking dat die in een evangelisatorisch verband staat (blz. 298), vind ik wonderlijk. Ditzelfde geldt voor de stelling dat door de puriteinse sacramentsleer een zwingliaanse trek loopt (blz. 396).

De Vries' constatering dat het opmerkelijk is dat kerken met een congregationalistische kerkstructuur vaak een grote betrokkenheid op zending en evangelisatie kenden, in onderscheid tot kerken die de nadruk leggen op Gods leiding in de geschiedenis van eigen land en volk (blz. 406), kan bestreden worden met de zendingsgeschiedenis van ons eigen land.

Geen puritein kent zo'n brede theologische arbeid en visie als Owen (blz. 409). Is dat zo? Als ik Owen in dat opzicht tegen Perkins afzet, wint de laatste het, terwijl deze bovendien in invloed –ook internationaal– ver boven Owen uitrijst. Zo'n reus was Owen nu ook weer niet.

Apeldoorn
Collega De Vries is als hervormd predikant te Apeldoorn gepromoveerd. De achtergrond begrijp ik heel goed: de eruditie en kennis van prof. dr. W. van 't Spijker werken als een magneet. Toch zou ik het ten zeerste betreuren als dit een trend zou gaan worden. Wij moeten de rijksuniversiteiten niet links laten liggen en veiliger havens kiezen. Wij hoeven ons voor ons gereformeerde geluid niet te schamen –collega De Vries doet dat ook bepaald niet!– en als onze proefschriften wetenschappelijk van kwaliteit zijn, kan en zal men ons niet kunnen verhinderen daar te promoveren.

Met deze studie heeft mijn Elpeetse collega een meeslepend boek geschreven, dat niet één predikant ongelezen mag laten, dat van belang is voor iedere ambtsdrager, dat toegankelijk is voor gemeenteleden en dat voor de liefhebbers van oudvaders, en van puriteinen in het bijzonder, stof om van te smullen vormt.