Recensie door ds. C. Sonnevelt - 22 september 1999
Opstellen over twee eeuwen zending wijzen heen naar 2000
De band tussen
Herzl en de GZB
Bijna was het Joodse volk er neergestreken, na eeuwenlang verstrooid te zijn geweest. Als vader van het zionisme wilde Theodor Herzl natuurlijk het liefst een terugkeer van zijn volk naar het oude Zion. Terug naar Palestina! Dat was zijn leus in 1897. Maar de Turkse sultan werkte niet mee. En toen was daar het aanbod van Joseph Chamberlain, de Engelse minister van Koloniën, om een Joods nationaal tehuis te stichten in Afrika.
Chamberlain had een mooi gebied gezien dat leeg en vruchtbaar was. Het lag in Uganda, meende hij. Achteraf bleek het een deel van Kenia te zijn. Herzl vond het goed. Maar op het Joods Wereldcongres van 1905 werd het voorstel verworpen, omdat de Russische Joden alleen maar terug naar Jeruzalem wilden, terug naar het Heilige Land. Het Joodse volk is dus niet in dat lege gebied gekomen. De GZB wel, ruim 50 jaar later. Daar was geen opzet bij.
De jonge zendeling Tigchelaar was eigenlijk bestemd voor Indonesië. Maar de politionele acties en de Nieuw Guinea-crisis hadden de verhoudingen vertroebeld, zodat het moeilijk was om visa te verkrijgen in die jaren. En zo kwam Tigchelaar als eerste werker van de Gereformeerde Zendingsbond in Oost-Afrika terecht. In het gebied waar Israël zou wonen, als het aan Theodor Herzl had gelegen.
Twee eeuwen
Het is een van de interessante verhalen die te lezen is in Twee eeuwen Nederlandse zending. Een verhaal waaruit blijkt dat de mens wikt, maar God beschikt. Hij is het, Die geschiedenis schrijft, dwars door alles heen.
Er is ook een menselijke geschiedschrijving. De Werkgroep voor Geschiedenis van de Nederlandse Zending en Overzeese Kerken houdt zich daarmee bezig. In 1997 was het 200 jaar geleden dat het Nederlandsch Zendeling Genootschap werd opgericht. Dat jaar geldt als het begin van de moderne zending vanuit Nederland. De herdenking vond plaats onder het thema Agenda 2000. Tevens verscheen de bundel Twee eeuwen Nederlandse zending 1797-1997, met twaalf opstellen van diverse schrijvers, onder wie ook enkele gepromoveerde theologen uit Indonesië. In het licht van het naderbijkomen van het jaar 2000 is het goed, zij het ook wat laat, om aandacht aan deze bundel te geven.
Koloniën
Het is uiteraard ondoenlijk om elk van de bijdragen te bespreken. Ik noem er daarom drie die mij het meest hebben aangesproken. De eerste is van dr. Th. van den End. In 25 pagina's geeft hij een overzicht van de genoemde 200 jaar. Vóór die tijd had zending plaats met steun van de staat, dat wil zeggen van de handelscompagnieën die het in de overzeese gebieden voor het zeggen hadden. Zo omstreeks 1797 was de staat niet meer bereid en de kerk niet meer in staat om de belangen van de zending te behartigen. Hun plaats werd ingenomen door een andere organisatievorm, die van de genootschappen.
Deze genootschappen werden enerzijds gevoed door evangelisch piëtisme, anderzijds door de Verlichting. Dat gaf natuurlijk spanning. Er was echter ook iets gemeenschappelijks, namelijk de overtuiging dat de ware godsdienst een zaak des harten en 'het heidendom' niet alleen onwaar, maar ook immoreel en onbeschaafd is.
Eikenhout
Zonder veel opleiding gingen de zendelingen uit om de eilanden van het huidige Indonesië te bearbeiden. In de beschrijving van die arbeid vielen me drie dingen op. In de eerste plaats was er nauwelijks sprake van binding aan onze gereformeerde belijdenis. Niet zozeer het eikenhouten geloof van Dordrecht met z'n nadruk op de grootheid Gods, maar de ethische theologie met haar aandacht voor de mens in zijn vroomheid, hebben de verkondiging gestempeld. In de tweede plaats werd er weinig werk gemaakt van gemeentevorming en het instellen van de ambten. Op vele plaatsen was er na lange jaren nog geen zelfstandige inheemse kerk. De tijd is er nog niet rijp voor, meenden de zendelingen. Dit punt hangt weer samen met het paternalisme van de zendelingen, die als bisschoppen fungeerden met op z'n best een leger inheemse krachten om zich heen.
Kortom, een zeer onprotestants systeem van kerkregering dat noodzakelijk geacht werd, omdat de gemeenteleden nog niet het 'hoge' godsdienstige en ethische peil van de Europeanen bereikt hadden. Wat hebben de Indonesische christenen veel moeten en dikwijls ook wíllen verdragen!
Nieuw werkterrein
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een andere situatie. Indonesië werd onafhankelijk. De deur voor nieuwe zendingsarbeiders staat niet meer zo wijd open en de Indonesische christenen willen eigen wegen gaan. De Nederlandse kerken en zendingsverenigingen, waarvan de meeste thans kerkelijk zijn ingekaderd, staan dus voor de vraag: wat nu? Velen willen vasthouden aan het werk in de voormalige koloniën: daar ligt een historische, wellicht zelfs theocratische roeping. Daarbij zou het niet goed zijn de krachten en middelen te versnipperen.
Anderen wijzen op de uitdaging om ook elders het Evangelie te verkondigen, zeker nu er internationale en oecumenische contacten ontstaan. De crisis rond Nieuw-Guinea werkt in hun voordeel: noodgedwongen moet er worden gezocht naar nieuwe gebieden. Ds. Ype Schaaf schrijft hierover in zijn bijdrage De start van Nederlands protestants zendingswerk in Afrika 1954-1965. Hij behandelt de Hervormde Raad voor de Zending en GZB, en de gereformeerden, maar zijn aandacht gaat bijzonder uit naar het Nederlands Bijbel Genootschap. Hij mocht zelf een bijbelgenootschap in Kameroen van de grond tillen. Op zichzelf was dit reeds een doorbraak, omdat de Engelsen tot dan toe het werk in Afrika als hun monopolie zagen. De auteur schrijft over de opkomst van het NBG, het Amerikaanse Bijbelgenootschap, de UBS, de groeiende onderlinge samenwerking, de overdracht van verantwoordelijkheid aan de Afrikanen en het produceren van andere lectuur.
De hervormden vonden hun plek in Ghana, Nigeria, Kameroen en andere landen; de gereformeerden in Rwanda; de GZB in Kenia. Schaaf noemt het feit dat ook de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Gemeenten en andere kerkverbanden in Afrika zijn begonnen, maar gaat daar verder niet op in. Jammer in het licht van de titel die aan zijn bijdrage én het hele boek gegeven is.
Toekomst
Prof. dr. J. A. B. Jongeneel is hekkensluiter met een opstel over Nederlandse kerkelijke en para-kerkelijke zending na 1945. Zoals altijd schrijft hij met veel kennis van zaken, maar ook met een breedheid waarin soms de belijning enigszins ontbreekt. Namen als H. Kraemer, A. A. van Ruler, J. C. Hoekendijk, A. Th. van Leeuwen (vier hervormde apostolaatstheologen), maar ook J. H. Bavinck, J. Verkuyl, J. Blauw en D. C. Mulder passeren de revue.
Opmerkelijk is zijn conclusie dat er thans geen internationaal erkende missionaire leidersfiguren in Nederland zijn, noch bij de oecumenischen noch bij de evangelischen. Alleen als het gaat over de ontmoeting met de islam ligt dat anders. Nederlanders doen nog wel mee met zending en diaconaat en zijn wel vertegenwoordigd in netwerken zoals de Wereldraad en de Lausanne-beweging, maar er heerst een zekere matheid en een behoorlijke dosis onzekerheid. Jongeneel vraagt aandacht voor onze blijvende opdracht, zeker in het licht van de nieuwe uitdagingen: de algemene religiositeit, de islam en de secularisatie. In dat licht verbleken de grenzen tussen evangelisch en oecumenisch, tussen rooms-katholiek en protestant, aldus Jongeneel. Ik vrees dat deze concentratie op het algemeen christelijke ten slotte maar één stap verwijderd is van het algemeen religieuze. Het geeft me zorgen voor de 'agenda 2000'.
|