Boekrecensie

Titel: De uitleg van Paulus' eerste brief aan de Corinthiërs in de tweede en derde eeuw
Auteur: dr. R. Roukema

Uitgeverij: Kok
Kampen, 1998
ISBN 90 242 783 25
Pagina's: 303
Prijs: ƒ 62,-

Recensie door drs. M. A. van Willigen - 5 mei 1999

Studie over Vroege Kerk laat eenheid in Christus zien

De bronnen van
de Korinthebrief

't Is toch niet niks om zo'n beetje alle belangrijke vroegchristelijke bronnen van de eerste Korinthebrief na te gaan en die vervolgens allemaal keurig netjes weer te geven. De aan de VU gepromoveerde en momenteel in Kampen werkzame dr. R. Roukema is deze uitdaging aangegaan. Het resultaat is een studie die, vanwege de precisie waarmee Roukema te werk gaat, er zijn mag. Bovendien is het ook nog een zeer toegankelijk boek, dat tamelijk gemakkelijk leest.

Dat de vroegchristelijke exegeet Origenes zijn sporen verdiend heeft, is velen bekend. Maar dat de ontwikkeling van het zogenaamde ”vagevuur” ook dankzij hem vorm gekregen heeft, is een van de verrassingen van deze studie naar de uitleg van de eerste Korinthebrief. Het blijkt overigens niet de laatste verrassing. Valentinianen, gnostici, marcionieten, stoïcijnen, epicureeërs, neo-platonisten, een bonte verzameling ketters en filosofen trekt moeiteloos aan ons oog voorbij. De doorwerking van hun gedachtegoed en de reactie van de christenen op hun denken wordt in deze nieuwe studie van dr. R. Renkema voorbeeldig uitgewerkt.

Wijsheid
In de eerste brief aan de Korinthiërs worden de ”wijsheid van God” en de ”wijsheid van mensen”, ook wel verwoord als ”wereldse wijsheid”, op meer dan één plaats tegenover elkaar geplaatst. Direct in het eerste hoofdstuk komt deze tegenstelling al naar voren. In het tweede hoofdstuk vormt 1 Korinthe 2:4-8 een passage waarin het onderscheid tussen de wereldse wijsheid en het Evangelie dat Paulus preekte zeer helder is aangegeven. „En mijn rede, en mijn prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods...”

Veel kerkvaders beroepen zich dan ook op dit bijbelgedeelte om aan te geven dat de heidense filosofie onbruikbaar is voor de evangelieverkondiging. Irenaeus van Lyon wees de wereldse wijsheid op die manier krachtdadig af: „Het is beter naar geen andere kennis te streven dan van Jezus Christus, de Zoon van God, die voor ons gekruisigd is, in plaats van door menselijke diepzinnigheid en subtiele bewoordingen te vervallen in goddeloosheid.”

Op zich is dit een zeer rijke, we zouden ook kunnen zeggen een oprecht bevindelijke uitspraak, waarin duidelijk wordt hoe christocentrisch Irenaeus eigenlijk dacht. Uit de studie van Roukema blijkt echter dat deze visie van Irenaeus niet overal gemeengoed was. Niet alle vroegchristelijke bijbeluitleggers dachten er net zo over als Irenaeus.

Zwakken
Origenes bijvoorbeeld hield er een andere, veel gecompliceerdere visie op na. Deze komt in het kort hierop neer: Paulus preekte het evangelie des kruises aan eenvoudigen, of anders gesteld, aan in het algemeen zwakke en vleselijke christenen. Met deze uitleg doelt Origenes op het geloof van vele eenvoudige christenen die volgens hem alleen maar toekomen aan de aanbidding van de gekruisigde Christus en Hem slechts kennen „naar het vlees.”

Dat Paulus in zwakheid en met vrees en beven kwam, zoals hij dat zelf verwoordt in het derde vers van hetzelfde hoofdstuk, ziet Origenes als een aanpassing van de apostel aan deze zwakke christenen. De zwakheid van deze christenen bestond volgens Origenes hierin dat zij nog niet openstonden voor Christus als Woord, als Geest en als Wijsheid. Origenes onderscheidt dus zo tussen de prediking van Christus als mens en gekruisigde aan de ene kant en de prediking van Christus in zijn goddelijkheid aan de andere kant.

Niet welsprekend
Volgens Origenes hoeft degene die het Evangelie verkondigt niet per se een welsprekend man te zijn. Het gebeurt volgens hem meer dan eens dat mannen die niet zeer welsprekend zijn en zich niet (zozeer) toeleggen op de opbouw van de preek, met eenvoudige en gebrekkige woorden veel ongelovigen tot het geloof bekeren, hoogmoedigen tot nederigheid brengen en zondaren aanzetten tot boetedoening. Origenes verontschuldigt binnen dit kader eveneens de gebrekkige stijl van de Schrift, waaraan veel geletterden zich stoorden en die zij „boers en ongevormd” noemden. Hij verwijst hierbij naar 1 Korinthe 2:4 en 5. Hij zegt over de bijbelschrijvers dat zij niet beschikten over overredende woorden van menselijke wijsheid, maar wel over een goddelijk bewijs van geest en kracht.

Een andere passage die meteen de aandacht trok, was 1 Korinthe 3:16 en 17: „Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in u woont? Zo iemand de Tempel Gods schendt, die zal God schenden. Want de Tempel Gods is heilig, welke Gij zijt.” Het hier door Paulus aangehaalde beeld van de gemeente als een tempel waarin Gods Geest woont, een tempel die niet geschonden mag worden, wordt door diverse uitleggers betrokken op de individuele gelovige.

Zo gebruikt Irenaeus het beeld van het lichaam als Gods tempel tegen de gnostici. Tertullianus gebruikt het beeld als argument voor God de Schepper en kant zich hiermee tegen Marcion. Origenes past het beeld eveneens toe op de individuele gelovige, maar ziet het ook zo dat Paulus de eenheid van de gemeente op het oog heeft, die evenmin geschonden mag worden. Origenes bestrijdt ten slotte de ascetische uitleg van deze teksten. In deze uitleg zou ”het schenden” van de tempel duiden op het hebben van seksuele gemeenschap. Sommigen zien dit zo, maar Origenes distantieert zich van deze visie.

Zelfverdediging
Het eerste deel van het vierde hoofdstuk, waarin Paulus zichzelf verdedigt tegen de Korinthiërs, wordt door de vroegchristelijke uitleggers verschillend benaderd. Zo ziet Tertullianus in de uitlatingen van Paulus (1 Korinthe 4:9) een bepaalde gestrengheid doorklinken. Ook in zijn nederigheid is Paulus toch tot op zekere hoogte verontwaardigd ten opzichte van de Korinthiërs. Clemens van Alexandrië volgt een heel andere lijn bij de uitleg van deze tekst. Volgens hem kan de ware gnosticus smaad, ballingschap, verbeurdverklaring van zijn goederen en de dood te wachten staan. Hij kan echter niet worden beroofd van zijn vrijheid en liefde tot God. Zo vult Clemens deze passage veel filosofischer in dan de Latijnse apologeet Tertullianus.

Eerder in hetzelfde hoofdstuk geeft Paulus antwoord op de vraag hoe de Korinthiërs de verkondigers van het Evangelie moeten beschouwen. Zij zijn ”dienaren Gods” en ”beheerders van Gods geheimenissen”. Interessant is hoe Origenes deze benamingen uitlegt. Een ”dienaar van Christus” verstaat volgens hem niet alle geheimenissen van de Schrift. Hij heeft een eenvoudiger functie dan de ”beheerder van Gods geheimenissen”, die anderen namelijk in deze geheimenissen als in een schatkamer kan binnenleiden.

Beheerder
Volgens Origenes moest Paulus zich in Korinthe ertoe beperken op te treden als ”dienaar van Christus”, terwijl hij in Efeze, waar men meer geestelijke vorderingen had gemaakt, ”beheerder van Gods geheimenissen” was. Een dergelijk onderscheid komt op ons wellicht merkwaardig over, maar in de Vroege Kerk was men er heilig van overtuigd dat dit de diepere strekking van deze passage moest zijn.

Verrijkend is het om de visie van de verschillende vroegchristelijke bijbeluitleggers op dit punt met elkaar te vergelijken. Tertullianus heeft de sterkste voorkeur voor de ongehuwde staat. Niet vreemd overigens, want hij was montanist en deze groepering legde (te)veel nadruk op de levensheiliging. Origenes beschouwt de gehuwde en de ongehuwde staat als min of meer gelijkwaardig. Clemens van Alexandrië beschouwt de gehuwde en de ongehuwde staat als geheel gelijkwaardig. Hij is ook het positiefst over het huwelijk en het stichten van een gezin. Wel geldt deze waardering alleen het eerste en het enige huwelijk. Daarnaast zijn tijden van onthouding een vast onderdeel van het leven, en dit geldt ook voor de gehuwde staat.

Hertrouwen
We ontdekken dat in de Vroege Kerk over dit onderwerp evenmin een eensluidende visie bestond. Tertullianus en Clemens staan negatief tegenover een tweede huwelijk voor weduwen en weduwnaren. Deze visie is overigens voor ons niet verbazend. Tertullianus zag een huwelijk per definitie al als iets van lagere orde. Laat staan een tweede huwelijk. Clemens slaat bij wijze van spreken door naar de andere kant. Hij ziet het huwelijk inderdaad positief, maar een mens krijgt maar één keer de gelegenheid om te trouwen. Daarna is het over en dient men de eer van de overleden echtgenoot of echtgenote hoog te houden door niet meer te trouwen. Verbieden doen ze het overigens niet.

Hermas en Origenes staan een tweede huwelijk wel toe. Clemens en Origenes vatten de tekst: „Het is beter te trouwen dan te branden” zelfs op als speciaal gezegd tot weduwnaren en weduwen. Deze tekst legitimeert en rechtvaardigt volgens hen juist zeer zeker een tweede huwelijk.

Profeteren en zwijgen
Een onderwerp dat eveneens in de Vroege Kerk de tongen al flink losmaakte, is het zwijgen van de vrouw in de gemeente. Roukema signaleert dat in latere handschriften, met name Latijnse, de passage 1 Korinthe 14:34-36 achter vers 40 is geplaatst. Maar dat het daardoor een latere toevoeging zou zijn is naar mijn idee de verkeerde conclusie.

De belangrijke Griekse handschriften –zeg voor het gemak de grondtekst– hebben deze verandering in woordvolgorde niet. Dat wil dus zeggen dat wanneer in latere handschriften wijzigingen te vinden zijn, deze in een latere periode moeten zijn aangebracht. En dat komt natuurlijk veel voor, ook in handschriften die niet tot de Bijbel behoren. De uitleg die Origenes van dit bijbelgedeelte geeft, is een goede samenvatting van hoe er in het algemeen in de Vroege Kerk werd gedacht over het spreken en profeteren van de vrouw. Naar aanleiding van 1 Korinthe 14:34, 35 en 36 zegt Origenes dat Paulus –ondanks het feit dat iedereen die een openbaring krijgt daarover kan spreken– er toch bij blijft dat vrouwen in de gemeenten moeten zwijgen.

Priscilla en Maximilla
Origenes stelt dat zij die zich hebben laten leren door de montanistische profetessen Priscilla en Maximilla, zich niet aan het genoemde gebod gehouden hebben. Maar hij weet ook hoe gevoelig deze uitspraak ligt. „Jullie zullen zeggen: Filippus de evangelist had (ook) vier dochters die profeteerden. Als zij profeteerden, waarom is het dan ongepast dat ook onze profetessen profeteren?''

Als antwoord brengt hij twee tegenargumenten naar voren. In de eerste plaats de geldigheid van de montanistische profetie die niet blijkt te kloppen. In de tweede plaats dat van de dochters van Filippus nergens staat beschreven dat zij in de gemeenten hebben geprofeteerd. Ook van de profetessen Deborah, Mirjam, Hulda en Anna staat niet beschreven dat zij in de gemeente profeteerden. Al is een vrouw dus profetes, het is haar niet toegestaan om in de gemeente te spreken. Vrouwen mogen elkaar trouwens wel onderling onderricht geven, dit zegt Origenes zelfs met zoveel woorden.

Levensheiliging
Het is de reeds eerder genoemde Clemens van Alexandrië die ons een prachtig beeld schetst van de christelijke gemeente. Hij vergelijkt in de uitleg van 1 Korinthe 12:27 de christelijke gemeente namelijk met het menselijk lichaam. Ons gehele lichaam moet dus behouden worden in Christus Jezus, en ieder moet zich onderwerpen aan zijn naaste, zoals is bepaald door zijn genadegave (charisma). De sterke moet voor de zwakke zorgen en de zwakke moet de sterke hoogachten. De rijke moet de arme ondersteunen en de arme moet God danken (voor deze steun)... De wijze moet zijn wijsheid niet tonen in woorden, maar in goede werken.

Misschien mag ik dit artikel, dat slechts enkele aspecten van Roukema's boek kan belichten, als volgt afsluiten: Niet alleen in de Vroege Kerk, maar ook in de kerk van vandaag zal de levensheiliging waarover gesproken is door genade haar vrucht niet missen.