Boekrecensie

Titel: De achilleshiel van het calvinisme
Auteur: ds. Fred van Hulst

Uitgeverij: De Vuurbaak
Barneveld, 1998
ISBN 90 5560 152 7
Pagina's: 180
Prijs: ƒ 23,00

Recensie door dr. ir. J. van der Graaf - 28 april 1999

Ds. Van Hulst moeilijk tuchtwaardig te noemen

Doorleefde ervaring
in wedergeboorte

„Ik herinner me dat door mijn preken mensen bekeerd werden. Ineens zagen ze het licht. Ik was blij met hen maar begreep maar half waar ze het over hadden. Ik voelde me nog niet zo herboren als zij. Maar ik was het dan ook niet...” Tot deze bekentenis komt ds. Fred van Hulst, tot voor kort gereformeerd vrijgemaakt predikant in Launceston (Australië), in zijn boek ”De achilleshiel van het calvinisme”. In dit boek wil hij aantonen dat de nazaten van Abraham Kuyper, inclusief de vrijgemaakten, met het badwater van de veronderstelde wedergeboorte „helaas ook het kind van de wedergeboorte weggegooid hebben.”

Zo is hij ook kritisch geworden tegenover K. Schilder, aan wie hij veel te danken heeft, maar van wie hij bij nader inzien zegt dat deze, wanneer hij in zijn ”Heidelbergse Catechismus” zondag 3 bespreekt, zich geen tijd gunt voor een bespreking van „de noodzaak van de wedergeboorte.”

Het boek handelt over doorleefde Godservaring in de wedergeboorte. Om de inhoud van dit boek is de auteur intussen onlangs in Australië als predikant afgezet. Deze afzetting vindt echter ook in Nederland ondersteuning, blijkens een bespreking van dit boek door ds. P. Groenenberg in ”Gereformeerd Kerkblad Midden-Nederland”. Deze zegt dat ds. Van Hulst „zich heeft verwijderd van de gereformeerde leer.” Hij acht het zelf een voorrecht te weten kind van God te zijn. „Dat heeft God me verzekerd en die verzekering doet me het kind-Gods zijn elke dag ervaren. Ik hoef gelukkig niet te wachten op een aparte ervaring, omdat de God van m'n doop betrouwbaar is.” Van Hulst echter zegt te betwijfelen of mensen door „gewoon gehoorzaam te zijn” het koninkrijk Gods binnen zullen gaan. Een gedoopte is wel een geroepene, maar is daarmee nog niet het koninkrijk binnengegaan. Zo staat zijn visie op gespannen voet met wat in gereformeerd vrijgemaakt kring geleerd wordt.

Laat ik dan hier op voorhand zeggen dat het mij als een ontsporing van kerkelijke tucht voorkomt wanneer een dienaar van het Woord om deze zaken wordt afgezet. Wint zo een kerkelijke lering het niet van de gereformeerde leer? (De onderscheiding is van Van Hulst zelf.) Ik vraag mij af hoevelen die in de gereformeerde traditie willen staan maar met volledige honorering van het ervaren inwendige werk van de Heilige Geest in de levensvernieuwing, zo niet censurabel zouden zijn.

Ervaren
Ds. Van Hulst noemt in zijn boek „de noodzaak van de wedergeboorte” en „de goddelijke predestinatie” de kernpunten van de leer van Calvijn, maar eigenlijk eerder van „Paulus en de Heilige Geest.” Voor ds. Van Hulst is overigens deze leer direct verbonden met de zekerheid van het geloof. Hij zegt: „Deze geloofwaardigheid was ten diepste de inzet van de strijd tussen Gereformeerden en remonstranten in de zeventiende eeuw. Geloofszekerheid is een diepe en blijvende ervaring van je persoonlijke uitverkiezing door God. Deze zekerheid wordt verkregen in de weg van je gelovig toevertrouwen aan Jezus Christus. Dit geloof wordt bevestigd in je wedergeboorte. Het wordt ervaren in de permanente inwoning van de Heilige Geest in je hart. Het wordt beleefd als het gevolg van Gods genadige verkiezing.”

De woorden beleven en ervaren komen intussen herhaaldelijk voor in dit boek. Het gaat ds. Van Hulst om wedergeboorte als ervaring. Hij keert zich daarom sterk tegen hen die het voldoende achten om in de kerk geboren te zijn en wedergeboorte niet nodig achten. Met de Franse afgevaardigden naar de Dordtse synode benadrukt hij de levendmaking in het hart „door een zeer krachtige en liefelijke werking van de Geest.” Tegelijk keert hij zich tegen het hypercalvinisme, dat zijns inziens gepredikt wordt door predikanten „die niet van Dordrecht wilden afwijken maar zelf de ervaring van de wedergeboorte niet kenden”; of die de verwerping op één lijn stellen met de verkiezing en de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens ontkennen.

Enge poort
Uit wat ik tot hier kort uit het geschrift van ds. Van Hulst weergaf, mag duidelijk zijn dat hij over wedergeboorte, geloof en bekering als een door de Heilige Geest geschonken en zo ook ervaren werkelijkheid spreekt. Daarbij gaat hij ook uitvoerig in op de drie functies van de wet (waaronder de ontdekkende functie) en op de plaats van het geweten en op het ingaan door de enge poort. Hiertegen is dunkt mij confessioneel gezien niets in te brengen. Integendeel, ook de confessie spreekt over deze ervaring (zie NGB, art. 24; DL, II/IV, 12, 13, 16, 17).

Intussen zijn er ook vragen te stellen. Hoe zit het met de verhouding van wedergeboorte, geloof en bekering? Is de wedergeboorte eigenlijk, zoals de schrijver stelt, hetzelfde als bekering? En, zoals de NGB in artikel 22 spreekt over de rechtvaardiging van de goddeloze dóór het geloof –Van Hulst wijdt er een heel hoofdstuk aan–, zo spreekt de NGB toch ook over de wedergeboorte dóór het geloof? Letterlijk: „dit ware geloof, in de mens voortgebracht door het horen van het Woord Gods en door de werking van de Heilige Geest doet (hem) wedergeboren worden en maakt (hem) tot een nieuwe mens.” Dat aspect blijft in dit boek onderbelicht.

Hier betreden we overigens het terrein van het niet-beredeneerbare van de wedergeboorte. De schrijver kritiseert in dezen Herman Bavinck, die in zijn „grootse ”Gereformeerde Dogmatiek” de wedergeboorte „een ondoordringbaar mysterie” noemt en zegt: „Geen persoonlijke ervaring kan hier doordringen. Het geestelijk leven is verborgen met Christus in God.” Ds. Van Hulst doet mijns inziens Bavinck dan onrecht wanneer hij uit deze woorden concludeert dat bij Bavinck wedergeboorte „geen persoonlijke ervaring kan zijn.” Mij dunkt dat Bavinck hier bedoelt dat zelfs de ervaring het mysterie niet doorgronden kan. Zeggen in feite ook de Dordtse Leerregels dat niet?

Wanneer eerst de krachtigste bewoordingen zijn gebruikt om de wedergeboorte te beschrijven –„een volstrekt bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer tedere, wonderbare en onuitsprekelijke werking... niet zwakker of geringer van aard dan de schepping of de opwekking van de doden”–, zeggen de Leerregels kort en krachtig dat de gelovigen in dit leven niet volkomen kunnen begrijpen hoe het alles in zijn werk gaat. Maar: „Intussen vinden zij hun rust hierin dat zij weten en ervaren door deze genade Gods van harte te geloven en hun Heiland lief te hebben” DL. III/IV, 13. Het valt op hoe de auteur dit laatste kleine artikel bijna in een tussenzin afdoet en intussen zegt meer te willen verklaren inzake de wedergeboorte, hoewel hij later ook wel een keer zegt alles meer met zijn geloof te kunnen „voelen” (voelen?) dan met zijn verstand te kunnen begrijpen.

Volmaakt
Veel zou nog te schrijven zijn over wat de auteur zegt over het vrije geweten van de wedergeboorte. De gedachtesprong is bijvoorbeeld wel heel groot wanneer de auteur meent dat er voor de wedergeborene niet alleen geen enkel bezwaar is aan te voeren tegen het werken op zaterdag maar ook niet tegen het werken op zondag. Ook stel ik vragen bij de gedachte dat het na de wedergeboorte voor de mens „mogelijk en nodig is om met God samen te werken in het proces van heiligmaking.” Terwijl ook het onderscheid tussen perfectionisme (streven naar de volmaaktheid) en perfectisme correct (het bereiken van volmaaktheid) mij zacht gezegd gekunsteld voorkomt.

Genoeg over dit (overigens geladen en met overtuiging geschreven) boek. Er zijn heel wat vragen te stellen. Maar intussen gaat het boek wel over een valide kwestie: de geestelijke ervaring in de levensvernieuwing. Tuchtwaardig? Ik heb het bij het licht van de Schrift en van de belijdenis niet kunnen constateren.