Boekrecensie

Titel: Zijn vuur- en haardstede
Auteur: J. Mastenbroek (deel 2)

Uitgeverij: Kerkenraad gereformeerde gemeente te Rotterdam-Centrum
Rotterdam, 1998
ISBN: Nee, dag hoor JCK
Pagina's: 478
Prijs: ƒ 42,50

Recensie door G. Roos - 14 april 1999

Bundel meer dan alleen wetenswaardigheden

De les van de
kerkgeschiedenis

J. Mastenbroek loopt in ”Zijn vuur- en haardstede” de historie van de gereformeerde gemeente te Rotterdam-Centrum niet met eigen commentaar voor de voeten. De schrijver maakte kwistig gebruik van citaten. Dat kan de objectiviteit doen toenemen. Onbetwistbaar is evenwel dat de auteur niet ontbloot is van enige humor. In het opschrift ”zwartzitten”; via het kopje ”te dik om te collecteren”; of door woorden zoals „wakker worden bij het derde zakje”.

Van het verleden valt te leren. Wie echter de les van de kerkgeschiedenis zoekt, moet het verloop van de gebeurtenissen kennen. De schrijver –hij staat tevens te boek als bibliothecaris van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten aan de Rotterdamse Boezemsingel– blijkt daarbij behulpzaam. Zijn eigen visie blijft op de achtergrond. Maar hij geeft zeer gedetailleerd inzicht in de feiten. Dat maakt deze uitgave tot meer dan een boeiende bundel wetenswaardigheden.

Het eerder verschenen eerste deel van ”Zijn vuur- en haardstede” betreft de historie vanaf de instituering in 1844 tot 1914. Dit tweede deel behandelt de periode tot 1994. Toch durft de auteur niet te spreken van „een compleet overzicht.” De notulen vertonen witte vlekken. Er is kennelijk sprake van hiaten in de kerkelijke verslaggeving. Verder liet hij wijselijk de notulen van de diaconievergaderingen buiten beschouwing.

De schrijver heeft niet de illusie „de gehele historie van de kerkelijke gemeente te hebben geschilderd. Wat niet genotuleerd werd, is de verborgen omgang met de Heere in het leven van Zijn gunstvolk. Maar daarover hoorden we uit de verhalen over de oude ambtsdragers voldoende om te durven beamen dat de Heere veel volks in deze grote stad heeft gehad.” Ook daarover staat een en ander opgetekend in dit boek. „Zonder te vervallen in een reeks apocriefe bekeringsgeschiedenissen”, schrijft de historicus.

Nauwgezet
Dat Mastenbroek zeer nauwgezet te werk ging, staat vast. Hij trachtte tal van verhalen te verifiëren. De mededeling dat ds. J. Fraanje dagelijks een ziek meisje in Rotterdam bezocht, kon niet kloppen. De weleerwaarde diende in het opgegeven jaar nog de gemeente van Goes. En wat te doen als de rouwkaart van ds. D. B. van Smalen een andere datum aangeeft dan de rouwadvertentie in De Rotterdammer?

Systematisch werkt de bibliothecaris de geschiedenis door. Eerst komt de periode van ds. Fraanje aan bod. Daarna wijdt de auteur een hoofdstuk aan ds. D. C. Overduin. Vervolgens besteedt hij aandacht aan de ambtsvervulling van ds. J. Overduin. Ten aanzien van de tweede, langdurige tijdspanne waarin de door ds. R. Kok bevestigde ds. G. H. Kersten Rotterdam diende, komen zowel de vooroorlogse crisistijd als de „vijf bange jaren” en de naoorlogse periode aan de orde. Inclusief het dienstwerk van de predikanten C. Steenblok, M. Blok, A. Vergunst, G. Kuijt en A. F. Honkoop.

Zwarte plekken
De veelvuldig geraadpleegde en bijna op de voet gevolgde kerkenraadsnotulen bevatten niet alleen mooie verhalen. Terecht merkt Mastenbroek op dat „het een vereiste is voor kerkhistorische uitgaven, om daarin ook de ”grijze” of zelfs ”zwarte” bladzijden uit de geschiedenis te vermelden. De geschiedenis dient eerlijk beschreven te worden, zonder kwetsend te zijn.”

Zo'n ontboezeming brengt tot de vraag waar de grenzen van de openheid liggen. Wie bladzijde na bladzijde omslaat, leest telkens van tuchtzaken, problemen met kosters, organisten en erfenissen, „bloemen op de borst” en „afgeknipte haren”, verlovingsproblemen, binnen het huwelijk aangebrachte verwondingen alsmede alles wat daarmee verwant is. Vermelding daarvan kan voor nabestaanden, voorzover deze nog tot de gemeente behoren of op een andere manier weet hebben van deze publicatie, onaangenaam zijn.

Natuurlijk is het mogelijk wel het feit maar niet de naam te noemen van een kerkenraadslid dat een van Gods geboden overtreedt en daarom aftreedt. Maar als blijkt dat in het bewuste jaar slechts één ambtsdrager opstapt, ligt de conclusie voor de hand.

Ondanks mensen
De auteur schreef over „veel volks in deze grote stad.” Opvallend is dat tal van kerkgebouwen van de Gereformeerde Gemeenten in de grote steden te groot werden. Zo ook dat van Rotterdam-Centrum. De eens zo grote, bloeiende gemeente schrompelde ineen. Daar zijn natuurlijk allerlei verklaringen voor te verschaffen. Maar een feit is dat de kerk in onze samenleving weinig of geen werfkracht meer blijkt te hebben. Zij schijnt een door velen onbegrepen subcultuur. Is dat niet omdat het leven der genade zo weinig in de vruchten openbaar komt? De schuld ligt niet alleen bij de boze wereld, maar ook bij ons, vrome kerkgangers.

En de les van de kerkgeschiedenis? Bij menigeen leeft wellicht de gedachte dat er tijdens de ambtsbediening van ds. Kersten slechts sprake was van aanwas, zodat in 1938 wel 79 personen geloofsbelijdenis aflegden voor de kerkenraad. Toch is het genoemde beeld niet correct, blijkt uit dit boek. Ook in die tijd namen mensen afscheid van de kerk. Wie zich verdiept in de talloze weinig vredelievende schermutselingen en 'missers', moet de wetenschap onderschrijven dat de kerk van God voortbestaat ondanks mensen. Hij laat het werk Zijner handen nooit varen. Totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. ”Zijn vuur- en haardstede” is meer dan een boeiende bundel wetenswaardigheden.