Boekrecensie

Titel: Vaders kind
Auteurs: Jannie Slingerland en ds. G. Hette Abma

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 1998
ISBN 90 239 1494 5
Pagina's: 107
Prijs: ƒ 18,50

Recensie door drs. E. F. Vergunst - 31 maart 1999

Verstandelijk, meervoudig gehandicapt kind doet belijdenis

Troost in Zijn verbond en woorden

Is het al niet vanzelfsprekend dat jonge mensen in het midden van de gemeente belijdenis afleggen van het geloof, het is bepaald uitzonderlijk als een verstandelijk meervoudig gehandicapt meisje belijdenis doet. Zoals de ondertitel luidt: ”Ons gehandicapte kind doet belijdenis”, gaat het hierover in het boekje ”Vaders kind”.

Het is geschreven door de moeder van het meisje, mevrouw J. Slingerland te Gouda, terwijl de plaatselijke hervormde predikant ds. G. Hette Abma, te midden van wiens gemeente „de belijdenis” plaatsvond, in een apart hoofdstuk ons kennis laat nemen van de overwegingen en het besluit van de kerkenraad om aan het verzoek van de ouders te voldoen om een „vorm van belijdenis” voor hun kind mogelijk te maken.

Het boekje laat zich niet met droge ogen lezen. Wie zelf de vaak onbegrepen pijn kent van een gehandicapt kind, weet zich in te leven in de worsteling en de zware, maar ook blijde en hoopvolle (!) taak van deze christenouders om juist ook hun Maria aan de voeten van Jezus te brengen. Zij maken zich niet van hun geestelijke verantwoordelijkheid af met een vals beroep op de onmogelijkheid hun kind te benaderen.

Welzijn
In dit opzicht vind ik dit indringende boekje beschamend voor vele ouders van 'gezonde' kinderen. Voor de ouders van Maria is het tijdelijk verblijf van hun dochter in deze wereld niet het enige of het belangrijkste. Zij hebben het eeuwig welzijn van hun dochter op het oog. Het is hun tot troost dat ook hun –in het oog van mensen zo vaak als onvolwaardig geziene– kind in Gods oog niet minder van waarde is dan anderen die voor vol aangezien worden. Ook hun Maria is een volwaardig –let goed op dit woord!– lid van de gemeente.

Terecht legt de moeder van dit meisje daar de vinger bij. Dat vind ik het tweede belang van dit ontroerende boekje. Ergens citeert de schrijfster uit Matthéüs 18, waar wij lezen hoe Jezus een kind tot Zich roept en het te midden van de discipelen zet. Het sprak mij bijzonder aan, temeer omdat ik bij de doop van ons eigen kleinkind de gemeente juist op dit „voorbeeldig” tafereel gewezen heb. Jezus zet juist „zodanige” kinderen niet naast maar te midden van Zijn discipelen (!), als een zichtbare en voortdurende les in nederigheid en barmhartigheid, in geestelijke bijstand en daadwerkelijke liefde.

Gemeente
De kinderen van het verbond zijn allereerst, maar niet uitsluitend van de ouders. Zij zijn óók van de gemeente, in wier midden God hen een plaats geeft. Daarom heeft die gemeente evenzeer van Godswege de roeping hen te verzorgen, over hen te waken en voor hen te bidden. Geldt dat al van alle kinderen der gemeente, deze goddelijke roeping zal nog meer op de ziel gebonden moeten zijn ten aanzien van kinderen die zelf niet bidden kunnen. Het gebed van gelovige ouders zal in de persoonlijke en ambtelijke gebeden van de gemeente weerklank moeten vinden.

De zware en bijzondere zorg voor gehandicapte kinderen is niet alleen voor hun ouders gereserveerd. Ik denk dat de ouders van het kind dat Jezus te midden van Zijn discipelen gezet heeft, niet alleen blij naar de woorden van de Meester geluisterd hebben, maar ook hoopvol naar Zijn leerlingen gekeken hebben. Zo mogen ouders van zulke kwetsbare kinderen ook verwachting hebben van de gemeente, die Jezus' Naam draagt! En wee de gemeente die geen oog –en dus geen hart– heeft voor de kleinen die in Hem geloven. Zij bezoedelt de barmhartigheid van Christus en berooft daarmee zichzelf van veel zegen.

Vragen
Nu is het bijna gênant om na deze welgemeende woorden nog andere opmerkingen te maken. Is hetgeen door de ouders van Maria als rijke troost beleefd en ervaren werd, niet te intiem en te heilig om er ook kritisch over te spreken? Dat vind ik eerlijk gezegd de moeite van deze recensie. Onbedoeld zouden wij het hart van deze ouders kunnen bezeren, die hun kind zo graag iets willen laten meebeleven van Gods vaderlijke goedheid en barmhartigheid. Dat neemt echter niet weg, dat ik –voorzichtig en met schroom gezegd– ten aanzien van deze „vorm van belijdenis” mijn vragen houd.

In zijn verantwoording noemt ds. Abma die vragen trouwens zelf al. Het antwoord dat hij onder meer met zijn beroep op dr. O. Noordmans geeft, bevredigt niet. In de gelijkenis van de rijke man en Lazarus lees ik niet dat de zweren van Lazarus hem in de hemel brengen. Ik vind het ook een gevaarlijke weg die daarmee ingeslagen wordt. Het zal waar zijn dat de weg tot het eeuwig heil altijd over Golgotha voert, maar ”Christen” raakte daar niet zijn zweren, maar zijn zonden kwijt.

Opdracht
Graag wil ik dit boekje ter lezing en ter overdenking aanbevelen. Het wijst de gemeente op haar opdracht ten aanzien van de ook haar toevertrouwde kwetsbare kinderen. Dat is zeker in onze tijd van gelegaliseerde abortus en gedoogde euthanasie geen overbodige weelde. Tegelijk dwingt het ons tot een diepgaande bezinning op de vraag in hoeverre deze kinderen zelf hun geloofsverantwoordelijkheid kunnen dragen en, in welke vorm dan ook, dat kunnen belijden.

Het is tekenend dat het boekje door de ouders opgedragen is aan de hervormde gemeente te Gouda. Graag wensen wij hun, en alle ouders van gehandicapte kinderen, de troost van Gods verbond en woorden toe.