Boekrecensie

Titel: Hart's Tocht naar God
Redactie: Evert W. van der Poll

Uitgeverij: Novapres
Apeldoorn, 1998
ISBN 90 6318 172 8
Pagina's: 253
Prijs: ƒ 24,95

Recensie door ds. C. Sonnevelt - 17 maart 1999

Bundel bevat meer gemoed dan hart

Pendelen tussen
nuchterheid
en optimisme

In de titel van een boek ligt soms veel van de inhoud verborgen. Dat geldt zeker voor de bundel ”Hart's Tocht naar God”. De bundel heeft Evert W. van der Poll als eindredacteur en is samengesteld door de stichting ”Grace Invest”, die zich ten doel stelt „het aanboren van spirituele theologische bronnen in onder meer Angelsaksische landen ten behoeve van geestelijke groei in Nederland”. In de titel van het boek ligt een woordspeling. Je kunt haar lezen als ”hartstocht...”, maar ook als ”de tocht van het hart naar God”. Dat laatste wekt veel verwachting. Of het boek aan die verwachting beantwoordt, blijft –na lezing– een open vraag.

Na een inleidend verhaal over genezing van stille pijn door Kathy Olsen volgen bijdragen van Jerram Barrs, James Packer en Larry Crabb, in totaal achttien hoofdstukken over geestelijke groei of –zoals de ondertitel van het boek zegt– over het werk van de Heilige Geest in het leven van de gelovige. De bijdragen zijn oorspronkelijk lezingen geweest. De vragenbeantwoording aan het eind van ieder hoofdstuk verhoogt de leesbaarheid.

Het lijkt erop dat de lezingen gehouden zijn in een gezelschap met nogal wat vrijgemaakt gereformeerden. Op zichzelf is het opmerkelijk te noemen dat in deze kringen een groeiende aandacht voor de beleving van het geloof bestaat. Uit de gestelde vragen is evenwel angst te bespeuren dat men op deze wijze terecht kan komen in zwaar-bevindelijk denken (blz. 189). De inleiders kunnen de bezorgde vraagstellers geruststellen: het gaat hun niet zozeer om de beleving van de ellende, maar veeleer om de verlossing en vooral ook om de dankbaarheid. De levensheiliging krijgt een onevenredig grote aandacht.

Wesley en Whitefield
Daar ligt meteen ook mijn bezwaar tegen dit boek. De lezer wordt voortdurend aangesproken als een (waar) gelovige. Wel moet hij nog groeien en nog voller worden van de Geest, maar over de levendmaking van een zondaar wordt haast met geen woord gerept. Het boek pendelt heen en weer tussen nuchterheid en optimisme. De mens kan zichzelf niet vernieuwen, maar „wij kunnen wel onze geestelijke armoede onderkennen, ons verbinden met Jezus Christus en ons openstellen voor de heiliging, ja we kunnen en mogen vooruitgang boeken op moreel en geestelijk gebied.” (bladzijden 89, 173, 201) Anders gezegd, men pendelt heen en weer tussen Whitefield en Wesley, tussen het calvinistische en het arminiaanse methodisme, en meer dan eens slaat de slinger naar het laatstgenoemde door.

„God heeft altijd geweten wie Hem zouden liefhebben.” (blz. 185) „Je moet het zelf ook willen.” (blz. 184) We moeten God de gelegenheid geven om Zijn werk te doen (bladzijden 17, 18, 33).

Humane God
Kathy Olsen beschrijft de innerlijke pijn en boosheid die zij voelde bij het zien van haar gehandicapte kind. In die pijn was zij niet geholpen met de waarheid van Gods soevereiniteit; die is volgens haar alleen gericht op het verstand. Ook niet met beloften in Gods Woord; die zijn immers gericht op onze wil. Maar zij werd getroost door de bewogenheid van medechristenen en van een God die met ons meehuilt; dit is tot genezing van onze gevoelens.

Naar mijn idee worden hier de zaken uit elkaar getrokken. Wat overblijft, is een God die bijna niet kan wachten om ons te troosten en een Jezus die ook gevoelens van boosheid heeft gekend (bladzijden 21, 24). Niets valt te lezen over de diepte van onze zondeval en schuld, niets over de noodzaak van verzoening in Christus. De hart's tocht naar God is een gevoelstocht geworden.

Farizeeër
Ook in de lezingen van Jerram Barrs ontbreekt de notie van onze totale verlorenheid. De mens is wel gevallen, maar nog steeds in staat goede daden te doen (blz. 97). God vindt ons waardevol (blz. 103). Ik weet wel, je kunt dit op een bijbelse manier proberen in te vullen, maar het klinkt allemaal zo week, zo bijna humanistisch. Daartegenover wordt voortdurend de Farizeeër opgevoerd als het prototype van de wetticist. Leidt zo'n karikatuur niet tot verguizing van het Joodse volk? Barrs meent dat God ons een geweldige vrijheid heeft gegeven om ons leven in te richten, daarvoor zijn geen 'regeltjes' nodig. Hoe zich dit verhoudt met de liefde tot Gods wet in Psalm 119 wordt niet duidelijk. Barrs wil bruggen slaan naar ongelovigen. Daarbij kunnen nieuwe bijbelvertalingen nuttig zijn, maar ook volksdansen, theatergroepen enz. (blz. 116). Wat hij op bladzijde 38 over zelfmoord zegt, vind ik evenzeer aanvechtbaar.

Praktikaal
De derde schrijver is James Packer. Hij begint met de rechtvaardiging en heiliging, een hoofdstuk dat in de inhoudsopgave ten onrechte aan Barrs wordt toegeschreven. Met instemming las ik Packers opmerkingen over de doop met de Heilige Geest. Hij wijst hierbij op de verkeerde invloed van onder meer Andrew Murray. Helaas zet hij de doop met de Heilige Geest op één lijn met de verzegeling met de Heilige Geest, zoals verschillende Puriteinen (Goodwin, Brooks en Stibbs) die hebben geleerd. Packer wil van zo'n nadere weldaad niet weten. Hij heeft haar ook niet nodig. Ieder die in Jezus gelooft, weet dat hij eeuwig leven heeft. Packer doet hier tekort aan de bijbelse gegevens over de verzegeling met de Geest en aan de vragen van het hart dat om God en Christus bekommerd is.

Merkwaardig is overigens dat Packer niet geheel afwijzend staat tegenover de zogenaamde Toronto-conferenties. Daarin kunnen verkeerde dingen zijn, zo meent hij, maar ook dingen van boven. Wordt Packer hier niet al te breed? Het praktikale van Angelsaksische christenen mag ons ten voorbeeld zijn, het moet echter niet gaan heersen over het schriftuurlijk-bevindelijke.

Lessen
Laat ik positief besluiten. Het verhaal van Larry Crabb heeft me geraakt. Hoewel het selectief gelezen moet worden, zit het vol met lessen voor de praktijk. Rake opmerkingen maakt deze huwelijkstherapeut over de relatie tussen pastoraat en hulpverlening (er wordt wel eens te snel doorverwezen naar professionele instanties.) Crabb schrijft eerlijk en persoonlijk. We zijn zulke stedenbouwers, zulke witkalkers... Daarbij verzwijgt hij zijn eigen falen niet. Dit haalt de kramp eruit.

En zo eindigt ”Hart's Tocht naar God”.

Ik blijf zitten met de vraag: Wat is het voor een tocht? Er zit vaak meer gemoed dan hart in. Een flinke scheut Kohlbrugge zou in ieder geval geen kwaad doen.