Boekrecensie

Titel: Ethica
Auteur: Aristoteles

Uitgeverij: Historische Uitgeverij
Groningen, 1999
ISBN 90 6554 005 9
Pagina's: 358
Prijs: ƒ 75,00

Recensie door dr. R. Seldenrijk - 3 maart 1999

Aristoteles beschrijft een geslaagd leven

Onderzoek naar geluk

De ”Ethica” is te beschouwen als een onderzoek naar het menselijk geluk en de middelen om dit geluk te realiseren. De ”geluksethiek” (het hoogste goed van de genotsmens, burger en filosoof) van Aristoteles is tot de tijd van Immanuel Kant (1724-1804) beoefend. Colleges over ethiek zijn volgens Aristoteles niet besteed aan jonge mensen: zij missen de capaciteit om hun leven op ethisch verantwoorde wijze in te richten. Nee, het gaat om de leden van de volksvergadering, die goede wetten moeten maken. De ”Ethica” is een waardevolle, bijzonder representatief gebonden uitgave.

Aristoteles (384-322 voor Chr.) leeft in de tijd van Nehemia, Ezra, Haggaï en Zacharia. Hij is een universele geest met aandacht voor zeer uiteenlopende gebieden, zoals biologie, logica, metafysica, politiek en ethiek. Aristoteles is de eerste die het denken over ethiek afbakent als een zelfstandig terrein. De ”Ethica Nicomachea” –door zijn zoon Nicomachus gepubliceerd óf geschreven voor Nicomachus– is een van de meest toegankelijke teksten. Het is de eerste systematische uiteenzetting over ethiek in de westerse wijsbegeerte.

Verstandigheid
De ”Ethica” van Aristoteles gaat niet alleen over goede eigenschappen van het karakter (ethische, morele, zedelijke deugden), maar ook over die van het verstand (intellectuele deugden; boek zes). Van het schouwende intellect (nous) bestaan maar twee goede eigenschappen: filosofisch inzicht (sophia) en verstandigheid (phronêsis, het praktisch intellect, dat is doortrokken van verlangen naar het goede).

Waarnemen, intellect en verlangen bepalen de ziel van het handelen (praxis) en de kennis van de waarheid. De ”rechte rede” (orthos logos) is het morele besef van de verstandige mens, wiens gedrag regel en maatstaf is voor moraliteit. Een verstandig mens ”ziet” wikkend en wegend wat hij behoort te doen in de altijd specifieke en dikwijls complexe omstandigheden van het leven. Daarom is verstandigheid (die de mens bekwaamt tot handelen) een vorm van ethische kennis. Tegenwoordig wordt dit onder invloed van de Kantiaanse ethiek vaak betwist: verstandigheid is niet meer dan verlicht eigenbelang.

Levensdoel
Het uiteindelijke doel (telos) van de mens is het goede. Dat bestaat niet uit enkel theoretische, maar vooral uit praktische overwegingen. Het goede kan de mens door zijn handelen verwerkelijken. Het volkomen goede volstaat op zichzelf: iets volkomens is autark. De meeste mensen identificeren het goede met geluk (eudaimonia): een leven gebaseerd op genieten, een leven van aanzien of een leven gewijd aan studie (theôria).

Het is de taak van de ethicus onder de aspecten van het goede een rangorde te bepalen. Geluk is een inwendig en stabiel aspect van de persoonlijkheid (het eidos of menszijn), al wordt het door het lot beïnvloed. Men mag redelijkerwijs aannemen dat het geluk een goddelijk geschenk is. Het is de arche, het principe, de oorzaak van al het goede.

Aristoteles vraagt niet zozeer hoe een mens moet leven, maar geeft aan waaruit een geslaagd leven bestaat. Hij isoleert het ethische leven niet van andere aspecten van het menselijk bestaan. Geluk brengt de hoogste menselijke voortreffelijkheid (aretê) tot uitdrukking: de redelijkheid, maar ook alle andere menselijke mogelijkheden. Dat gebeurt onder leiding van de rede (logos).

Alleen de lichamelijk niet-gehandicapte man is voorbestemd een volwaardig lid van de stadstaat te worden en zo de volmaaktheid te bereiken. Anderen (slaven, vrouwen, kinderen) bereiken op hun niveau de volkomenheid waartoe zij in de gelegenheid zijn. Verstandigheid en intellectuele voortreffelijkheden komen met de jaren.

Het midden
Gelukkig zijn is niet beschikken over allerlei goederen, maar door oefening van het aanwezige vermogen (dunamis) goede eigenschappen verwerven: de voortreffelijkheid van karakter (êthos). „Voortreffelijkheid is dus een karakterhouding (hexis) die ons in staat stelt een bewuste keuze (prohairesis) te maken en die het midden (meson) houdt (...), een midden dat wordt bepaald door de rede, dat wil zeggen, zoals een verstandig mens het zou bepalen.”

Deze definitie geeft een regel om het handelen te ordenen. Het is een kader waarbinnen we een grote diversiteit aan menselijke gedragingen begrijpelijk kunnen maken. Het redelijke en morele handelen heeft een politieke achtergrond, omdat voortreffelijkheid ontstaat binnen een cultuur met haar waarden en normen. Toegepast op de ethiek betekent het ”midden” niet noodzakelijk een gematigde houding, nog minder de ”gulden middenweg” of middelmatigheid die met een liniaal tussen twee extremen exact is te bepalen.

Het houden van het midden is het praktiseren van een trefzekere intermediaire houding ten opzichte van het goede tussen twee excessen. Zo is vrijgevigheid het midden tussen verkwisting (een teveel) en gierigheid (een tekort) en fierheid tussen aanzien en smaad. Dan ervaren wij bijvoorbeeld gevoelens van vrees, woede en begeerte om de juiste reden, op het juiste ogenblik en tegenover de juiste persoon. Door rechtvaardig en matig te handelen, worden we rechtvaardig en matig. In boek zeven erkent Aristoteles dat maar weinig mensen onverkort voortreffelijk zijn.

Principes
In het derde boek onderzoekt Aristoteles eerst de principes van het handelen. Daarna gaat hij over tot een rijke fenomenologische (= geestelijk-intuïtieve beschouwing der dingen) beschrijving van diverse goede karaktereigenschappen. Die zet hij in het vierde boek voort, en daaraan is een groot deel van de ”Ethica” gewijd. Aristoteles wil immers nagaan of zijn theorie overeenstemt met de werkelijkheid. Hij wil zien of ze toepasbaar is op de uiteenlopende concrete vormen van menselijke voortreffelijkheid. Zijn centrale stelling is dat een mens ethisch verantwoordelijk is voor zijn moreel goede én zijn moreel verkeerde daden.

Besproken karaktereigenschappen zijn allereerst dapperheid en matigheid (sôphrosunê). Dat zijn traditioneel de eigenschappen die bij de Griekse burger het meest in aanzien staan. De houding tegenover bezit/verkwisting en aanzien/smaad is die van vrijgevigheid (eleutheriotês) en fierheid. Vriendelijkheid (philia), oprechtheid en geestigheid brengen orde in de gewone sociale omgang tussen mensen, terwijl bedaardheid en schaamte in staat stellen gematigd om te gaan met gevoelens.

Aristoteles maakt geen onderscheid tussen individuele en sociale ethiek. Zo ontvouwt hij een ethische en stijlvolle levensvorm waarin het geluk concreet gestalte kan krijgen. Het vijfde boek doet denken aan een bundel ongeordende aantekeningen over verschillende vormen van rechtvaardigheid (dikaiosunê).

Opvallend is dat de thematiek van de wilsvrijheid (vrijheid is voor Aristoteles een politiek begrip) slechts zijdelings ter sprake komt. Deze thematiek beïnvloedt niet, zoals bij veel moderne denkers, de hele ethische reflectie. In zijn theorie van het handelen neemt Aristoteles de ethische verantwoordelijkheid van de mens in een contingente wereld (waarin het redelijke niet op voorhand vaststaat) tot expliciet thema.

Het is onmogelijk dit klassieke boek binnen de beschikbare ruimte volledig samen te vatten. De titels van de tien boeken zijn: het doel van het menselijk bestaan is geluk, voortreffelijkheid van karakter, handelen en karakter, goede karaktereigenschappen, rechtvaardigheid, de eigenschappen van het intellect, onbeheerstheid en genot, vriendschap, vrienden én genot en filosofische levenswijze.

Het goede
„Elke vaardigheid en elk waarlijk weten (...) is op iets goeds gericht”, zo begint Aristoteles zijn ”Ethica”. De opvoeding kan daarom geen autonome realiteit zijn, zo schrijft hij in het laatste hoofdstuk. Lessen in ethiek hebben alleen zin als het karakter van een leerling geneigd is tot het goede en als een leerling intellectueel en moreel wordt gedragen door een stimulerende omgeving.

Bij het zelfstandig naamwoord ”goed” denkt de christen aan een van de psalmen van David: „O, hoe groot is Uw goed dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen...” (Psalm 31:20; vgl. Jesaja 64:4; 1 Korinthe 2:9). Dit goed komt uit de schatkamers van het verbond, van het veld van de verlossing, uit het juwelenkistje van Gods beloften en de graanschuren van Zijn voorzienigheid (Spurgeon). Daarom schuilen gelovigen bij de HEERE, zoeken bij Hem hun toevlucht en verlaten zich op Hem.

Christenen denken bij ”goed” vooral aan de HEERE Zelf. Hij is de absoluut goede (vgl. Markus 10:18). De vraag over het goede kan alleen maar door God worden beantwoord. Hij alleen leidt in het eeuwige leven.

Vertaling
Na de ”Ethica” wordt de reeks vervolgd met ”Over dieren”, ”De ziel”, ”Retorica” en ”Politica”. Aan de voortreffelijke vertaling, inleiding en aantekeningen van het hier besproken eerste deel hebben Christine Pannier (klassiek filologe) en Jean Verhaeghe (hoogleraar ethiek en filosofie) 5 jaar gewerkt. De tien afzonderlijke boeken worden steeds voorafgegaan door een inleiding van analytisch en beschouwelijk karakter.

Om de toegankelijkheid te bevorderen, bevat de ”Ethica” een verklarende woordenlijst (waarnaar de trefwoorden in de marge van de vertaling verwijzen: een bondige bespreking van de belangrijkste filosofische begrippen in de ethiek van Aristoteles) en registers van zaken en namen. In de appendix worden de voortreffelijke eigenschappen van het karakter geordend naar gevoelens, praxis, bijzondere emoties in het spanningsveld tussen tekort, midden, exces. De bibliografie tot slot bevat een selectie van edities, commentaren en studies die van nut zijn voor verdere studie. Het Prins Bernhard Fonds heeft waar voor zijn subsidiegeld gekregen!