Boekrecensie

Titel: Kerkvoogden in verzet. De Leersumsche Quaestie 1920-1940
Auteur: dr. C. Blankestijn

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 1998
ISBN 90 239 0440 0
Pagina's: 227
Prijs: ƒ 45,-

Recensie door dr. C. S. L. Janse - 10 februari 1999

Hoe de hervormde gemeente in Leersum uiteenviel

Kerkvoogden trokken
aan het kortste eind

„Als wij iemand kunnen krijgen voor ƒ 1.200,- die preekt, dan geven wij geen ƒ 2.500,-, begrijpt u?” Deze uitspraak van kerkvoogd De Lange typeert in hoge mate het conflict dat tussen de beide wereldoorlogen de hervormde gemeente van Leersum teisterde. Uit dat conflict ontstond via enkele tussenstations de huidige oud gereformeerde gemeente. De 76-jarige Leersummer dr. C. Blankestijn wijdde er een proefschrift aan.

Na zijn pensionering bestudeerde hij de ”Leersumsche quaestie” die jarenlang in het dorp en daarbuiten de gemoederen bezighield. Dat leidde bijna een halve eeuw na zijn promotie in de rechten tot een kerkhistorisch proefschrift getiteld ”Kerkvoogden in verzet”.

Het ging hem daarbij niet alleen om een beschrijving aan de hand van officiële documenten. Hij ging ook na hoe gemeenteleden dit conflict ervaren hebben. Welke invloed had dit op hun godsdienstbeleving en kerkelijke betrokkenheid? Daartoe interviewde hij een aantal bejaarden die als kind de ruzies hadden meegemaakt. Uiteraard stonden zij destijds aan de zijlijn. De hoofdfiguren in het conflict zijn allang overleden.

Predikantstraktementen
Het conflict vond zijn oorsprong in het uit 1921 daterende Reglement op de predikantstraktementen. De kerkvoogdij was van mening dat de synode de Leersumse gemeente, omdat zij een gemeente was met vrij beheer, niet kon verplichten een hoger predikantstraktement te betalen. Ook voelde zij niets voor een bijdrage aan de Centrale Kas.

In dat standpunt stonden de Leersumers niet alleen. Er bestond in die jaren zelfs een Vereeniging van Protesterende Kerkvoogdijen met prof. mr. L. J. van Apeldoorn als adviseur. Haar standpunt was dat de synode niets te zeggen had over het beheer.

Het middel dat de hervormde synode hanteerde om weigerachtige kerkvoogdijen onder druk te zetten was het verbod om te beroepen. Dat werd in Leersum actueel, toen in 1923 de predikant overleed. De kerkvoogdij was echter niet voor één gat te vangen. Met instemming van de kerkenraad liet zij een godsdienstonderwijzer als huisbewaarder in de pastorie wonen. Die ging zondags ook voor.

Uiteindelijk moesten de Leersumse boeren het hoofd in de schoot leggen. De classis trok de bevoegdheden van de kerkenraad aan zich. Bij een stemming verklaart de meerderheid van de leden zich voor beheer onder toezicht. De kerkvoogden moeten na enige processen het veld ruimen, evenals de godsdienstonderwijzer. Na 14 jaar krijgt Leersum een nieuwe predikant.

De strijd werd van beide kanten hevig gevoerd. Op een zondagmorgen staan kerkvoogd D. Floor en diaken A. M. van Maanen beiden aan de collectezak te trekken om zich de inhoud toe te eigenen. De burgemeester en de politie, die met drie man aanwezig is, moeten eraan te pas komen. Na deze beschamende affaire besluit men om voorlopig maar niet meer te collecteren!

Richtingsverschillen
De ”Leersumsche quaestie” valt te typeren als een botsing tussen zelfbewuste boeren (kerkvoogd De Lange was ook jarenlang wethouder), die vonden dat ze ook als kerkvoogd baas in eigen huis waren, en bovenplaatselijke kerkelijke instanties die hen wilden binden aan algemene regels.

Daar tussendoor speelden ook richtingsverschillen een rol. Het is interessant om te zien hoe die in de loop van het conflict de boventoon gaan voeren. Godsdienstonderwijzer P. van Dijk behoorde tot de Gereformeerde Bond. Dat gold niet van de Leersumse predikanten voor en na hem. Om kerkrechtelijke redenen kozen de bondspredikanten in de classis partij tegen de kerkvoogden en daarmee ook indirect tegen hun geestverwant Van Dijk. Dat maakte zijn positie niet eenvoudig. Een aantal Leersumse bonders bedankte om die reden als lid van de GZB.

Toen Van Dijk het veld moest ruimen (hij kreeg een benoeming in het naburige Elst), bleef een deel van zijn aanhangers bij de hervormde gemeente. Een ander deel vormde een evangelisatie die, na een aantal jaren christelijk gereformeerd te zijn geweest, in het begin van de jaren vijftig met haar predikant ds. E. du Marchie van Voorthuysen overging naar de Oud Gereformeerde Gemeenten. De bonders waren in feite de verliezers. Zij moesten uitwijken naar omliggende plaatsen (Woudenberg, Elst, Neerlangbroek).

Doop
Alles bij elkaar is ”Kerkvoogden in verzet” een interessant maar niet erg verheffend stuk lokale kerkgeschiedenis, nauwgezet beschreven door iemand wie het dorp niet vreemd is. Zijn conclusie dat er in de conflictperiode jaarlijks meer kinderen gedoopt werden dan in de jaren daarvoor en daarna, strookt overigens niet met de in de desbetreffende tabel aangedragen cijfers. Die laten juist een teruggang zien (van 31,7 naar 27,7).

Duidelijk is wel dat Blankestijn zich vrij ver verwijderd heeft van het gereformeerde-bondsmilieu waarin hij opgroeide. Zijn beschouwingen over spiritualiteit vind ik erg zweverig. Die voegen ook weinig wezenlijks toe aan de studie.