Boekrecensie

Titel: Verlangen naar God in een verlaten cultuur
Auteur: Jan van Riessen

Uitgeverij: Meinema
Zoetermeer, 1998
Pagina's: 166
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door G. Roos - 20 januari 1999

Naast sola gratia ook sola scriptura handhaven

Dwars pleidooi in
verlaten cultuur

De kracht van dr. J. P. van Riessens publicatie ”Verlangen naar God in een verlaten cultuur” ligt in de rake typering van het postmodernisme. Welke echte protestant vindt „een dwars pleidooi voor een leven op genade en ongenade” niet prachtig? Maar of er met de 'negatieve' confrontatie van de mens met zijn eigen onmacht vanuit de ”sceptische theologie” „ruimte voor God” ontstaat, valt te bezien. Het Woord is daarvoor onmisbaar.

De beschrijving van ”het filosofische gemis” concludeert dat het voor de huidige cultuur zo kenmerkende „loskomen van God en het vervangen of negeren van het „sola gratia”” uitliep op een fiasco. Voor de postmodernist schijnt de wereld als chaos geen enkele bedreiging meer te vormen. Daarin vooral zit het verschil met het modernisme. „Met het postmoderne chaos-begrip hebben we een eigentijdse eeuwigheid, die volledig kan concurreren met de christelijke variant.”

Toch verkeert de mens volgens Van Riessen in een door de huidige cultuur genegeerde bestaanscrisis. Wie zou die mening niet delen? Vanaf de Verlichting stelt de mens alles in het werk om zijn autonomie en de vanzelfsprekendheid van het leven terug te winnen. Maar het probleem blijft bestaan dat wij de onze menselijke beperktheid en werkelijkheid te boven gaande zin van het wereldbestaan niet kennen. „Met het wegvallen van het genade-zijn moest een andere zijnsfundering gezocht worden.”

De auteur constateert dat de menselijke autonomie in feite een waanidee is en leidt tot zelfopheffing. De mens zocht zekerheid in de rede, daarna in zichzelf. Hij zou geborgenheid moeten zoeken in de wereld als creatieve chaos. Maar waar vindt de Europese mens die nu voor het eerst echt alleen is nog bescherming, erbarmen. Hij blijkt overgeleverd aan een absurde en genadeloze wereld en een innerlijk vertwijfeld ik.

Chaos als bedreiging
De auteur vult het begrip 'chaos' als „het uiteenvallen van onze wereld in delen die geen samenhang meer vertonen”. Die brokstukken vallen onderling niet tot elkaar te herleiden. Zij werken elkaar agressief-concurrerend tegen. Het postmodernisme heeft geen of nauwelijks oog voor „deze duistere en destructieve kanten van onze veelkleurige en dynamische werkelijkheid.”

Chaos heeft een sociale vorm van ontbinding tot gevolg die op alle niveaus van het publieke en private leven valt te ontmoeten. De wanorde treft ook de persoonlijke relaties van het gezin en andere samenlevingsvormen. Dat leidt tot toenemend egoïsme en individualisme en kan uiteindelijk tot anarchie en neo-tribalisme voeren. Want „met de dood van God heeft de moderne mens een laatste criterium voor zijn ethiek verloren.”

Pluralisme blijkt voor Van Riessen niet meer dan verwarring en defragmentarisering heet „desintegratie van het denken.” „Zo bezien is de postmoderne scepsis eerder vertwijfeling van de menselijke rede dan een nuchter pragmatisme of uitgebalanceerd relativisme. Het is maar hoe je je narigheid verkoopt.”

Uiteindelijk wil hij met zijn kritische filosofie als uitgangspunt tot bewustmaking brengen dat de 'dood van God' een bedreiging vormt voor het menselijk voortbestaan. Het ontbreken van een laatste antwoord is het blijvende en diepste probleem van de Europese samenleving. Dat valt van harte te onderschrijven.

Godsverduistering
„De filosofie moet open blijven staan voor een laatste „openbaring”, zegt de auteur. En Godsverduistering blijkt voor hem in zijn hoofdstuk over ”de theologische verwarring” de belijdenis van de theologie dat „ook zij node verlegen zit om een godsopenbaring”. „De Europese mens had in zijn godsgeloof een plek waar hij kon staan. Hij heeft die plek verlaten en dwaalt nu rond in obscure krochten waar hij alleen nog zijn eigen stem hoort.”

Van Riessen bepleit een buigen onder het gericht. In plaats van een jagen naar 'goedkope' genade of „ongegrond heilsoptimisme.” „Wij moeten het aandurven om God in zijn onverbiddelijke Nee te ontmoeten”, aldus de doctor. Dat vraagt vrees, ontzetting en schuldbesef. Het ”nee” van God „ondermijnt alle menselijke zekerheden die het „door genade alleen” ontkennen.”

Zo moeten ook „de valse rust en schijnzekerheden van de kerk worden tot de onrust en radicale twijfel die God bewerkt.” Wij moeten ervaren, aldus de auteur, „dat wij volledig onbekwaam zijn om onszelf te verlossen of Gods heil dichterbij te brengen.” Dergelijke elementen spreken de groepering van bevindelijke gereformeerden aan.

Piëtisme
Toch zijn op dit punt kanttekeningen te plaatsen. Van Riessen zegt de weg van „de twijfel” niet als voorwaarde te zien voor enige openbaring van Gods genade. In de praktijk lijkt zij af en toe op z'n minst als noodzakelijk te lopen 'weg' te functioneren. „De scepsis is de door God gegeven openheid die deze openbaring gewaar kan worden”, zo meent immers de auteur.

In zijn hoofdstuk over ”Goddelijke overmacht en onmisbare genade” poneert hij dat „de scepsis slechts een reflectie is op Gods betwijfeling van onze wereld... Zij staat daarin open voor de grote ommekeer die alleen God bewerkt. Deze scepsis is een zich voegen naar het „God alleen”, een zich niet-verheffen, een niet-spreken en een niet-weten. In die niet-zijn is zij de radicale betwijfeling van de menselijke autonomie. Zij is de ootmoed die niets meer wil weten van het „de mens alleen” en daarom slechts wacht tot God weer verschijnt als de Heere van onze wereld.” En „Onze wereld moet chaos worden om „ex nihilo” genade te kunnen ontvangen.”

Liggen hier geen beginselen van piëtisme of mystiek die op gespannen voet staan of niet stroken met de bijbelse visie op Gods openbaring via Zijn in de canon begrensde Woord? En dan: Filosofie en theologie, zegt Van Riessen, zitten verlegen om godsopenbaring. Maar ligt deze niet reeds gestold in de Schriften op tafel?

Openbaring
De auteur lijkt veel te verwachten van een alsnog spreken van God. „In de godverlatenheid kan de mens komen tot de onvervalste vertwijfeling, de ervaring dat hij zonder Gods genade bodemloos verloren is. ... Het is alleen God die deze bedreiging kan opheffen door weer te gaan spreken. Zolang God niets van zich laat horen kan het denken zich nog slechts richten op zijn zwijgen, het oordeel dat ons allen de adem ontneemt.” Is dan die „laatste openbaring” waarvoor de filosofie moet blijven stilstaan niet reeds gegeven? Waarom zouden wij niet terug mogen naar „oude metafysische tijden?”

Met een „vragende, niet-wetende openheid naar God toe komt deze mens op het punt waar hij weer geheel ontvankelijk is voor openbaring”, aldus Van Riessen. En „alleen als God gaat spreken wordt deze onzekerheid opgeheven en weten we of ons vragen beantwoordt aan zijn openbaring.” „De scepsis kan daarom alleen maar een onzeker wachten zijn op Gods genade, een smekend vragen zonder concrete verwachting.” De proclamatie van het volle Evangelie mag de postmodernist dan niet meer aanspreken, maar de canonieke boeken hebben toch voor een christen niet opgehouden van kaft tot kaft Gods bedreiging en toezegging te zijn?

Het zal menigeen niet bevreemden dat de auteur zich diverse malen op Barth beroept. Hoewel niet altijd met volledige instemming. En dat Van Riessen met zijn sceptische theologie het „God is dood” terug wil brengen tot het „God alleen” valt positief te waarderen. Toch bepleit ik om naast het sola gratia nadrukkelijker het sola scriptura te handhaven. Door het Woord en de Heilige Geest creëert God immers ruimte voor Zichzelf? Wij mogen ons de Bijbel niet laten ontnemen.