Boekrecensie

Titel: De geschiedenis van de joden in het land Israël
Auteur: Michael Krupp
Uitgeverij: Boekencentrum
1998
ISBN 90 239 0824 2
Pagina's: 208
Prijs: ƒ 32,50

Recensie door drs. H. G. Leertouwer - 16 december 1998

Markante geschiedenis van de joden in het land Israël

Was val van
Jeruzalem het einde?

De geschiedenis van de joden in Palestina eindigde niet met de val van Jeruzalem. Met die prikkelende stelling begint dr. Michael Krupp, docent aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem, zijn boek “De geschiedenis van de joden in het land Israël”.

Op de eerste bladzijde citeert Krupp de bekende oudtestamenticus Martin Noth. Deze besluit zijn “Geschichte Israels”, na de vermelding van de ondergang van de tempel, met de zin „Daarmee kwam het huiveringwekkende naspel van de geschiedenis van Israël ten einde”. Krupp merkt hierbij op dat Noth kennelijk het slachtoffer is geworden van een christelijk idee-fixe, namelijk dat de verwerping van Jezus door de joden het einde van hun geschiedenis inhield.

Krupp betoogt daartegenover dat het land Israël voor de joden uit de hele wereld het middelpunt bleef. De joden zijn nooit uit hun land verdreven en nog eeuwenlang waren ze in hun land in de meerderheid. We krijgen een boeiend overzicht van de strijd, die de joden in Palestina eeuwenlang hebben gevoerd om in Israël te blijven.

Drie perioden
Drie tijdvakken worden onderscheiden. Allereerst de eeuwen waarin de Romeinen en de Byzantijnen het voor het zeggen hadden. Vervolgens komt de positie van de joden onder de Arabieren, de kruisvaarders en de Mameloeken ter sprake. De laatsten, voormalige slaven uit Turkije en in streng islamitische geest opgeleid aan militaire academies, opereerden in Palestina vanuit Egypte. De derde periode betreft de Turkse heerschappij.

De geschiedenis wordt beschreven tot het einde van de 19e eeuw, toen de eerste groep zionistische kolonisten in Israël aankwam. Wat is nu de betekenis geweest van de geschiedenis van de joden in Palestina? Wel, zo betoogt Krupp, het taaie vasthouden aan het land der vaderen heeft ervoor gezorgd, dat dit land na een pauze van tweeduizend jaar het aanknopingspunt voor een nationale wedergeboorte kon worden (blz. 175).

Anders dan vaak beweerd wordt, markeert de vernietiging van de tempel in het jaar 70 na Christus niet het begin van de tweeduizend jaar durende joodse ballingschap. Het verlies van de tempel, hoe ingrijpend ook, bleek voor de zelfverwerkelijking van het jodendom niet een onoverkomelijk probleem. Het zwaartepunt van de joodse bevolking in Israël werd verplaatst naar Galilea en het Overjordaanse. Ook de anti-joodse wetgeving na de opstand van Simon Bar Kochba (132-135 na Chr.), waarbij bijvoorbeeld Jeruzalem voor joden verboden terrein was, wijst niet op het einde van de geschiedenis van de joden in Israël. Deze wetgeving werd na enkele jaren reeds opgeheven. De joodse autonomie onder rabbi Jehoeda ha-Nassi, korte tijd later, was in feite groter dan de joodse autonomie in de dagen van Jezus' leven op aarde.

Moslims en christenen
Levert de houding van de kerk ten opzichte van Israël in de diaspora in de loop der eeuwen een vaak beschamend beeld op, dat is niet minder het geval in Palestina. De rabbijnen gebruikten voor de heidense keizers van Rome en de christelijke heersers van Byzantium dezelfde naam: Edom!

De achterstelling van de joden in Israël is het grootst geweest, toen het christendom staatsgodsdienst werd. Toen de islam in de 7e eeuw na Christus oprukte in Palestina, streden moslims en joden zij aan zij. De joden vormden sindsdien een gerespecteerde minderheid onder de heerschappij van de islam. De tijd van de kruisvaarders was voor hen wel een bijzondere lijdenstijd. Ze haalden pas weer verlicht adem, toen de Koerd Saladin de kruisvaarders in 1187 vernietigend versloeg. Is het niet pijnlijk te lezen hoe joden het beter konden vinden met de moslims dan met hen met wie ze qua oorsprong zich toch nauwer verbonden hadden moeten voelen, de christenen?

Martin Noth
Krupp noemde Martin Noth een slachtoffer van een christelijk idee-fixe: de verwerping van Jezus als het einde van de geschiedenis van de joden in Israël. Het is echter de vraag waaraan we moeten denken bij “de geschiedenis van de joden”. Is het Krupp ontgaan dat Noth in de inleiding van zijn “Geschichte Israels” nadrukkelijk de motieven noemt voor zijn standpunt? Noth wijst erop dat we beter over jodendom dan over Israël kunnen spreken, als we letten op wat uit de ondergang van Israël is overgebleven. Het wegvallen van de tempel als cultisch middelpunt en het ontbreken van een vaderland zijn daarvoor toch bepalend geweest. Het gaan niet aan, schrijft Noth, van het oude Israël over tweeduizend jaar heen zomaar een lijn te trekken naar het huidige Israël. Daarvoor is er in al die tijd ook te veel veranderd.

Het zou op z'n minst de moeite waard zijn geweest als Krupp in zijn boek de argumentatie van Noth had vermeld en erop had gereageerd.

Jeruzalems val
Het brengt ons overigens bij de vraag hoe de ondergang van Jeruzalem en de vernietiging van de tempel moeten worden geduid. Krupp beschrijft in een kort, maar interessant hoofdstuk hoe de rabbijnen dit in die tijd hebben verwerkt. Zij hebben zich het hoofd gebroken over de vraag waarom de tempel was verwoest. Men stelde vast dat er anders dan bij de verwoesting van de eerste tempel dit keer geen afgodendienst aan was voorafgegaan. Er worden verschillende, van elkaar afwijkende verklaringen genoemd, maar uiteindelijk komt bij Krupp geen duidelijk antwoord op deze vraag naar voren.

Onwillekeurig denken we aan Jezus' woorden over Jeruzalem en aan Zijn bewogenheid over wat de stad te wachten stond. „Zie, uw huis wordt u woest gelaten”, sprak Hij (Matthéüs 23:38). Wanneer men Jezus uitwerpt en los wil maken van Zijn volk, wordt het volk aan zichzelf overgelaten. Het oordeel over Jeruzalem is dan onafwendbaar. Wijst de val van Jeruzalem, vanuit het Evangelie bezien, niet op een diepere breuklijn dan Krupp aangeeft? Beziet Krupp, die als protestants theoloog gevolmachtigd is voor het interconfessionele gesprek tussen christendom, jodendom en islam in Jeruzalem, het gebeuren van de val van Jeruzalem niet meer vanuit joodse dan vanuit christelijke optiek?

Oordeel en genade
Dat laatste komt ook ter sprake aan het einde van zijn boek. Is over de geschiedenis van de joden na tweeduizend jaar, ook in Palestina, niet meer te zeggen dan dat men taai heeft vastgehouden aan het land der vaderen? Is de geschiedenis niet in hoger licht te zien? Gaat God met Zijn oude volk niet een geheel eigen gang door de geschiedenis? Zoals bij de val van Jeruzalem in 70 na Christus nadrukkelijk de notie van Gods oordeel een plaats verdiende, zo valt na tweeduizend jaar nadrukkelijker over Gods genade te schrijven.

De kritische kanttekeningen nemen niet weg dat Krupp met zijn boek over de geschiedenis van de joden in Palestina een waardevolle bijdrage heeft geleverd. Het boek is vlot geschreven. Menig talmoedisch verhaal verhoogt het leesgenot. Welgekozen illustraties en overzichtskaartjes vergroten de waarde van het boek. Kortom: het biedt in kort bestek een uitstekend overzicht van de geschiedenis van een volk dat in Palestina al te zeer uit het oog is verloren.