Boekrecensie

Titel: Licht in mijn duisternis
Auteur: Helen Keller
Uitgeverij: De Ster
Tilburg, 1998
ISBN 90 655 6106 4
Pagina's: 154
Prijs: ƒ 29,50

Recensie door drs. A. Aleman - 2 december 1998

Boodschap van Helen Keller druist tegen bijbels belijden in

Een wereld die geestelijk blind is

De dove en blinde Helen Keller (1880-1968) heeft veel betekend voor anderen in het leren overwinnen van ernstige lichamelijke beperkingen. In het boek “Licht in mijn duisternis” schrijft Keller over het geheim van haar schijnbaar onverwoestbare kracht: haar geloof. Helaas druist de boodschap die zij in dit boek uitdraagt lijnrecht in tegen het bijbels belijden van de Reformatie.

Helen Keller werd in 1880 in Amerika geboren. Een mysterieuze ziekte leidde ertoe dat zij op eenjarige leeftijd het vermogen tot zien en horen verloor. Door een combinatie van buitengewone leergierigheid, vastberadenheid, doorzettingsvermogen en een zeer getalenteerde onderwijzeres (die zelf half doof was) leerde Helen niettemin communiceren met gebaren en leerde zij brailleschrift lezen. Ook bezat zij het uitzonderlijke vermogen om spraak te 'verstaan' door met de vingers trillingen van de stembanden en bewegingen van de lippen te voelen.

Ze studeerde aan een universiteit, schreef boeken, ontmoette wereldleiders als Churchill, Eisenhower en Roosevelt, en behartigde wereldwijd de belangen van doven en blinden. In “Licht in mijn duisternis” (een herziene uitgave van het in 1927 verschenen boek “My Religion”) beschrijft Keller het geloof waar zij de kracht uit putte „om de grenzen van het fysieke lichaam te overschrijden”.

Universele liefde
Hoewel Kellers geloof in het boek als „christelijk” aangeduid wordt, roept haar uiteenzetting de nodige vragen op. Keller beschrijft hoe zij op zestienjarige leeftijd in aanraking kwam met de theologische geschriften van de achttiende-eeuwse „geleerde en ziener” Emanuel Swedenborg. De wijze waarop Keller over Swedenborg schrijft, neemt afgodische proporties aan. „Het zou zo'n vreugde voor mij zijn als ik het instrument mocht zijn om Swedenborg te brengen aan een wereld, die geestelijk doof en blind is”, lezen wij op bladzijde 23.

Haar hele leven is Keller trouw gebleven aan Swedenborgs leer en ook dit boekje is ervan doortrokken. Kernpunten zijn een afkeer van dogma's en traditionele belijdenisgeschriften en een nadruk op de universele liefde van God die in alle mensen aanwezig is. Een toornend God wordt door Keller een „onchristelijke voorstelling” genoemd, waarop zij met instemming een passage uit het werk van Swedenborg citeert: „Het moge duidelijk zijn hoe dwaas degenen zijn die denken, nog meer zij die geloven en nog meer zij die leren, dat God iemand kan veroordelen, iemand kan vervloeken, iemand in de hel kan werpen, de ziel van iemand kan voorbeschikken tot de eeuwige dood, onrecht kan wreken, vertoornd kan zijn of straffen. Integendeel, Hij is niet in staat zich van iemand af te wenden of iemand aan te kijken met een strenge gelaatsuitdrukking” (blz. 88).

Credo
Ook wordt in het boek op een ongepaste wijze gebruikgemaakt van bijbelteksten. Boven het laatste hoofdstuk (”Mijn uiteindelijk ontwaken”) staat bijvoorbeeld een tekst uit Openbaring 2: „Wees getrouw tot in de dood en Ik zal u de kroon des levens geven”. De naam van Christus komt in het hoofdstuk echter niet voor. Wel schrijft Keller onder het kopje “Credo”: „Ik geloof dat de toestand waarin we na de dood binnengaan, bewerkt is door onze eigen motieven, gedachten en daden”.

De vernieuwde interesse in Kellers poëtische proza houdt wellicht verband met het feit dat het overeenkomsten vertoont met het huidige New-Age-denken. Zo schrijft ze op blz. 154: „Verbonden met zonnen en planeten door onzichtbare koorden, voel ik de vlam van de eeuwigheid in mijn ziel”. Jammer genoeg moet na lezing van dit boek geconcludeerd worden dat niet alleen de inhoud, maar ook de titel misleidend is.