Recensie door dr. J. Broekhuis - 26 november 1998 Studie gaat mank in eenheid in de conceptie Nut en nadeel van de menselijke redeIn 1937 verscheen te Bonn het boek van Gustav Mensching Das Heilige Wort. Eine religionsphänomenologische Untersuchung. In dat boek omschrijft Mensching wat hij onder heilig woord verstaat: Woord (in de betekenis van menselijke taal), waarvan oorsprong, inhoud, doel ergens in het Heilige ligt. Je zou kunnen zeggen dat Het Heilige datgene is wat boven het verstand uitgaat, wat met menselijke woorden niet valt te omschrijven. Heilige boeken worden dan boeken die de norm aangeven voor geloof en leven en die dat doen krachtens hun goddelijke oorsprong (prof. dr. H. Th. Obbink). Wij spreken in zulke gevallen ook wel van canonieke boeken: het Oude Testament voor de joden, de Bijbel voor christenen en de koran voor de moslims. Om maar de meest bekende te noemen. In het voorwoord van het nu te bespreken boek Heilig boek en religieus gezag wordt duidelijk gemaakt wat de redactie met het boek beoogt: een onder de loep nemen van het verschijnsel canon aan de hand van diverse vraagstellingen en/of standpunten. Onze bundel is vrucht van de colleges die in januari 1997 door de Faculteit der Godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit te Leiden gegeven werden. Het centrale thema was canonisatie en decanonisatie en het werd naar twee kanten uitgewerkt: wat voor criteria moeten aangelegd worden om religieuze boeken voor canoniek (heilig) te verklaren én zijn er nog andere normen voor de handel en wandel van de gelovigen? Nu heeft men duidelijk het standpunt gehuldigd dat canons niet het resultaat zijn van te veronachtzamen toevalligheden, ze komen niet zomaar uit de hemel of uit de lucht vallen. Richtsnoer Het Griekse woord 'kanoon', eigenlijk lat, richtsnoer, norm, kreeg van een algemene betekenis een religieus getinte inkleuring. Het kwam bij de christenen in gebruik om de Heilige Schrift aan te duiden, richtsnoer van hun leven en denken. Vervolgens meer speciaal: de lijst van de boeken die in de Bijbel staan. Deze zijn door God geïnspireerd en met goddelijk gezag bekleed. Niet de mensen, niet de leiders van het jodendom of het christendom hebben de bijbelboeken officieel gezag verleend: de gelovigen konden alleen erkennen welke boeken dit gezag klaarblijkelijk al hadden. Met andere woorden: geen enkel boek is maatgevend (dit is canoniek) omdat het ooit door mensen in de canon is opgenomen. In het deel Kritische bespiegelingen van dit boek wordt deze lijn met name door A. van de Beek aangehouden, als hij schrijft dat wat de schrijver opschrijft hem gezagsvol is overgekomen. Om die reden is een lijst van canonieke geschriften niet bedacht door de kerk of een andere godsdienstige gemeenschap. Teloorgang De tegenpool van canonisatie is decanonisatie: de teloorgang van een bepaalde canon in een specifieke, godsdienstige situatie. Of anders gezegd: het zuiveren van de canon van wat er niet bij zou horen. Aldus wordt de schijnwerper van het onderzoek geheel en al gericht op de persoon die de beslissing neemt of iets al dan niet acceptabel is. De willekeur komt om de hoek kijken. We komen dit tegen in het eerste artikel van H. M. Vos: De christelijke canon als keurslijf, maar in het tweede deel, Bijdragen aan de theorievorming, treedt het nog meer voor het voetlicht. Vanuit de subjectieve instelling is het niet verwonderlijk dat in deze bundel over de kwestie van de canon allerlei vragen en kritische opmerkingen gesteld worden. Aan de canon wordt het verwijt door Vos gemaakt dat deze de oorzaak is van geloofstwijfel en ongeloof. M. B. ter Borg omschrijft de canon als een machtsinstrument om zekere geloofselementen een onbetwijfelbare status te verlenen. J. G. Platvoet onderstelt dat canonieke godsdiensten gedoemd zijn een natuurlijke dood te sterven: zij bevinden zich in hun late najaarsbloei. Naar zijn mening is het een kwaliteit die gelovigen aan teksten toekennen: de teksten zijn hun 'geesteskinderen'. Lans Heel effectief wil men een lans breken voor een open canon, waarbij de heilige boeken aangepast kunnen worden bij belangrijke veranderingen in de maatschappij. Het komt erop neer dat men duchtig in de canon wil snoeien. In deze artikelen wordt ook een andere lijn getrokken. Men onderkent dat in de Reformatie de Heilige Schrift wordt beschouwd als de zuivere canon. De redenering van de Rooms-Katholieke Kerk is echter anders. De kerk is er eerder dan de Bijbel, betoogt men. Als dat waar is, wordt het gezag van Rome belangrijker dan de Schrift. En al zijn in de Schriftreligies de boeken in mensentaal geschreven, ze zijn het Woord van God, omdat ze meer zijn dan een menselijk verschijnsel. We voelen hier iets van het spanningsveld dat de godsdienstwetenschap kenmerkt: deze wetenschap wil namelijk geen uitspraak doen over de vraag of in enig heilig boek inderdaad een stem van God of van goden doorklinkt. Zo'n uitspraak zou over de grens heengaan die onherroepelijk aan het godsdienstwetenschappelijk onderzoek is gesteld. Dat is echter een hachelijke zaak omdat men dan niet meer wetenschappelijk bezig zou zijn. De leer van de openbaring zou men de achilleshiel van dit boek kunnen noemen: de zwakke plek waar men niet goed raad mee wist. Kritisch onderzoek Het derde deel wordt gevormd door het historisch-kritisch onderzoek. K. van der Toorn bespreekt Babylonische bezweerders en hun heilige boeken: zij introduceerden het begrip openbaring om hun wankele positie te handhaven. Hier wordt gesnuffeld aan de openbaring, maar het blijft in het vage steken of we deze casus mogen uitbreiden tot andere godsdiensten van het boek. Ronduit ingewikkeld is het hoofdstuk van A. van der Kooij over de canonisatie van de Hebreeuwse bijbel (200 v. Chr.-100 n. Chr.). Bij het lezen van de bijdrage van H. W. Hollander over de echte en onechte brieven van Paulus moet men de wenkbrauwen diep fronsen. De bekering van Paulus zou niet een historisch verslag zijn. De schrijver van Handelingen zou immers geput hebben uit onhistorische bronnen. De auteur neemt verschillende lagen in de canon aan: een oorspronkelijke en een latere van de hand van christenen, die meenden in Paulus' naam brieven te moeten schrijven! Zo zou men onder deze deutero-Paulijnse brieven de brief aan de Kolossensen, die aan de Efeziërs, de tweede brief aan de Thessalonicensen, de Pastorale brieven, 1 en 2 Timothéüs en de brief aan Titus moeten laten vallen. Ik vind het wat modieus worden om Paulus altijd te zetten in de hoek waar schriftkritische opmerkingen moeten vallen. De mens legt een criterium aan: wat is echt of onecht. Zo wordt de canon ingekort en krijgen we een canon binnen de canon. Perzië Het belang van het hoofdstuk over het functioneren van kerkelijke macht en gezag in de Perzische kerken (eind vierde, begin vijfde eeuw) ontgaat me. Veel instructiever is de bijdrage die P. G. J. M. Raeds schreef over de groei van de pauselijke monarchie in de westerse kerk: door het pausdom te poneren, werd de band met de vorsten losgemaakt. Up to date en informatief is het artikel van P. S. van Koningsveld over de totstandkoming van de standaardversie van de koran: hij accepteert drie versies in de canonvorming. Datzelfde hoge niveau bereikt G. A. Wiegers in zijn schrijven over de canon in de klassieke en moderne soennitische islam. Dat echter het zogenaamde Evangelie van Barnabas een 'christelijke' equivalent is van islamitische psalmteksten, moet wel een slip of the pen zijn. Waardering In deze bundel over de heilige schriften is een schat van kennis opgeslagen. De schrijvers hebben vanuit hun vakgebied een keuze gemaakt en door een heldere betoogtrant getracht oog te geven aan de problemen en motieven van de canonvorming. Het gevaar bij een project als dit boek is het gebrek aan eenheid in conceptie. Dit noodzaakt naast de waardering het maken van kritische opmerkingen. Men zal een criterium moeten kiezen en voor een christen is het dan in het geheel niet onwetenschappelijk als men uitgaat van het werk van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. |