Boekrecensie

Titel: De reikwijdte van het heil; een theologische bezinning op missie vanuit persoonlijke ervaring
Auteur: A. G. Honig
Uitgeverij: Kok
Kampen, 1998
ISBN 90 242 9330 8
Pagina's: 158
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door dr. P. J. Visser - 11 november 1998

Dr. Honig nam afstand van geref. traditie én van Kuitert

Grenzeloos heil,
wens of werkelijkheid?

Hoe ver reikt het heil in Christus? Wordt dat uitsluitend door middel van het Evangelie geopenbaard en realiseert zich dat alleen in het christelijk geloof? Of vertolken ook andere heilige geschriften zoals de koran iets van datzelfde geheim en is de Geest van Christus ook werkzaam in andersgelovigen? Dat zijn de vragen die dr. A. G. Honig jr., in januari plotseling overleden, steeds intenser hebben beziggehouden. In een persoonlijk getinte publicatie ging hij „op speurtocht naar enigszins bevredigende antwoorden vanuit het Evangelie op de verbijsterende vragen” (blz. 9).

Aanvankelijk was het voor Honig, verworteld als hij was in de gereformeerde theologie, duidelijk: de uniciteit van de openbaring in Christus en de exclusiviteit van het christelijk geloof vielen samen. Maar langdurige missionaire ervaring, vol intensieve contacten met andersgelovigen, heeft hem gaandeweg in verlegenheid gebracht. Honig, die als hoogleraar missiologie heeft gedoceerd aan de Theologische Universiteit Kampen, geeft aan hoe hij dat beleefd heeft: „Het is de ervaring van mijn vrouw en mij, dat bijna vijftig jaar samenwerken in dienst van het Evangelie, hoofdzakelijk onder andersgelovigen, rukt en trekt aan je geloof... Soms raak je tot in het diepst van je hart onder de indruk, bewogen, ontroerd, door wat er op je afkomt. Je kunt met je eigen geloofstraditie niet uit de voeten” (blz. 10).

Deze ervaring had tot gevolg dat hij zich in hoofdstuk 1 onomwonden keert tegen een theologie die haar antwoorden formuleert vanuit de Schrift en de confessie. Deze theologie heeft volgens de auteur geleid tot een hooghartige en agressieve missionaire benadering, die de ander vanuit het eigen christelijke gelijk beschouwt als gevangene van een valse religie. Van de weeromstuit heeft dat door de eeuwen heen felle weerstand van en diepe scheiding met andersgelovigen opgeroepen.

Kort door de bocht
Mijns inziens gaat Honig hier gelijk al erg kort door de bocht. Zijn er naast de schrijnende voorbeelden –waarvan hij terecht opmerkt dat hierdoor „onbeschrijflijk veel kapotgemaakt” is– ook niet minstens evenveel ontroerende voorbeelden in de zendingsgeschiedenis aan te wijzen: mannen en vrouwen die met overtuiging en opoffering niet over andersgelovigen geheerst hebben, maar hen gediend hebben met de waarheid van het Evangelie? En houdt Honig bij alle terechte verzet tegen een onbijbelse benadering wel voldoende rekening met het steeds terugkerende bijbelse ervaringsgegeven van profeten, apostelen en van Christus Zelf dat de 'vreemde boodschap' altijd een ergerniswekkend element in zich heeft? (vergelijk 1 Thessalonicensen 2:14-16).

Honig pleit voor een theologie die begint bij wat er op ons afkomt in andersgelovigen. Dat is volgens hem de enige weg om zich bewust te worden van wat er omgaat tussen God en mens, tussen mens en God. Dit uitgangspunt in de ervaring wil hij echter niet losmaken van zijn overtuiging dat wij in de Bijbel de openbaring van Gods heilshandelen aantreffen. Dit verhaal draagt echter een universeel karakter: het verwijst naar het heilshandelen van God in de hele wereld (blz. 13). In dit licht beoordeelt hij heilswaarde van religieuze ervaringen van andersgelovigen. Honig spreekt hier van een hermeneutische circulatie: van wat uit het getuigenis van andersgelovigen tot ons komt naar de Schrift en de confessie, en vandaar terug naar de getuigenissen van andersgelovigen (blz. 15). Hij onderkent dat dit een hachelijke onderneming is en geeft gelijk aan –zonder daar nader op in te gaan– dat deze benadering alleen kan bestaan bij de gratie van een veranderde opvatting over de aard van het schriftgezag (blz. 17).

Persoonlijke bekentenis
In het tweede hoofdstuk 'bekent' Honig dat hij door ervaring en bezinning tot een andere overtuiging gekomen is dan hij destijds in “Meru en Golgotha” (1969) verwoordde. Daar was zijn uitgangspunt: het christelijk geloof is heterosoterisch (de verlossing komt door de Ander) en alle andere religies zijn autosoterisch (zelfverlossend). Toenemende twijfel aan de juistheid hiervan heeft geleid tot de mening dat er ook bijvoorbeeld in de islam een diep verstaan is van wat genade betekent en dat van deze genade het heil voor de mens afhangt.

De auteur illustreert dit met enkele voorbeelden, waarvan het aangrijpendste dat van zijn twee pleegdochters is, van wie de een gedoopt is en de ander een overtuigd moslim is. Honig schrijft: „Zij hebben beiden hun kinderen opgevoed in het geloof dat God genadig is. Wij vragen ons dikwijls af, of dit bij onze moslimse kleinkinderen meer tot uitdrukking komt dan bij onze christelijke kleinkinderen: ook in de wijze waarop zij hun leven inrichten, in hun daden, in hun functioneren in de samenleving” (blz. 19). Hiermee is de toon van dit boek gezet: Honig kan zich vanuit dit gevoel niet voorstellen dat de ene wel een “lieve dochter in de Heer” is en de andere niet. En hij doet een hartstochtelijke poging een theologische verantwoording te geven voor dit gevoel. Met recht een hachelijke onderneming...

Veranderd inzicht
De missioloog wijst enerzijds een oppervlakkig theologisch pluralisme af, dat het heil in Christus relativeert tot een weg naast andere wegen (blz. 26, 42). Anderzijds pleit hij voor een theologie die meer vanuit de schepping wordt ontworpen, waarbij alle volken een plaats krijgen in Gods heilsgeschiedenis met deze wereld en de werkelijke universaliteit van het Evangelie tot haar recht komt (blz. 24, 25). In gesprek met verschillende theologische tradities –een gesprek dat boeit omdat het tot denken zet, én vermoeit omdat de veelheid van stemmen de helderheid van het betoog niet altijd ten goede komt– gaat Honig zoekend en tastend zijn weg om te komen tot een (voorlopige) visie, waarin hij religie en Evangelie op elkaar betrekken wil.

Ontmoeting
In het bestek van deze bespreking is het onmogelijk dit hele gesprek weer te geven. In het kort geef ik enkele uitkomsten weer. Honig wil niet vanuit een theologisch vooroordeel, maar vanuit de ontmoeting de andersgelovigen benaderen om daadwerkelijk te ontdekken wat hen beweegt. In die ontmoeting doet men volgens hem de onontkoombare ervaring op dat in dit religieuze beleven sprake is van heil, zoals God dat ten volle in Christus geopenbaard heeft. Dit stemt overeen met het universele karakter van het bijbels getuigenis (vergelijk Maleachi 1:11 en Handelingen 10:34-37).

In dit verband spreekt Honig over openbaring „als de basiservaring van alle geloof, in de ontmoeting met God, waarvan heilige geschriften een neerslag vormen” (blz. 31). Voordat de zending kwam, was God er al! De openbaring aan Israël en in Christus mag nog zo beslissend zijn, zij sluit niet uit dat God vanaf de schepping heilsgeschiedenis schrijft in de wereld. De eenheid van de werkelijkheid als schepping van God, de kosmische betekenis van Christus (Kolossenzen 1) en de wereldwijde werking van de Geest zijn hierbij in het geding. Juist dit inzicht kan historische kloven van fundamentalisme overbruggen en stimuleren tot een gezamenlijke aanpak voor vrede en gerechtigheid, zonder dat het missionaire getuigenis aangaande Christus verstomt.

Enerzijds neemt Honig met deze visie afstand van de gereformeerde traditie, die weliswaar Gods wereldwijde openbaring erkent, maar het menselijk antwoord daarop (de religie) ontmaskert als leugen in het licht van de waarheid in Christus. Het is dan ook niet anders dan Calvijn laten buikspreken, wanneer Honig deze met een selectief citaat opvoert ter ondersteuning van zijn visie (blz. 126).

Anderzijds neemt hij onomwonden afstand van de visie van Kuitert en zijn principieel pluralistische theologie, waarin de uniciteit van het heil in Christus is opgegeven voor het zoekontwerp.

Honig zoekt zijn visie bijbels-theologisch te onderbouwen (blz. 74 en verder). Vanuit het universele karakter van het heil concludeert hij dat het Koninkrijk van God zich wereldwijd voltrekt en dat ook andersgelovigen als medewerkers van dat Koninkrijk gezien mogen worden. Christus als “de Heer over alles” werkt door de Geest wereldwijd naar de voleinding van het Koninkrijk. Onderwijl blijft het de missionaire roeping van de kerk en Israël (waar Honig verrassende dingen over schrijft, blz. 112 en verder) om door de dialoog heen het geheim dat hun is toebetrouwd te delen met die andersgelovigen. In de hoop dat ten laatste door het gericht heen, waarin oordeel en bevrijding samenkomen (en dus slecht een vóórlaatste ernst heeft), alle knie zich voor Christus zal buigen en ieder zich daadwerkelijk in Hem zal zegenen.

Onopgeefbaar
Ik versta de verlegenheid en het verlangen dat Honig had. Tegelijk is het mijn diepe overtuiging dat Honig de reikwijdte van het heil over de grenzen van de Schrift en confessie heeft opgerekt. Zeker, de Schrift stelt duidelijk dat God wereldwijd werkt. De oerbelijdenis aangaande Israëls God blijft van kracht: De aarde is des Heeren, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen (Psalm 24:1). En in het gericht liggen naar Jezus' eigen woord onvermoede verrassingen verborgen. Maar tegelijk getuigt elke bladzijde onomwonden van de beslissende noodzaak van bekering en geloof om in te gaan in het Koninkrijk van God.

Wie dat ontkent of op zijn minst afzwakt, redigeert eigenmachtig wat de Geest heeft geïnspireerd. Voor Paulus was deze wetenschap aanleiding om het vuur uit zijn sloffen te lopen: Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof (2 Korinthe 5:11). Dit blijft de missionaire taak van de kerk – niet autoritair maar in de dienende liefde van Christus.

Ondanks gegronde bezwaren tegen Honigs visie biedt zijn boek in kort bestek veel dat stemt tot nadenken en aanzet tot bezinning. Want vragen blijven er!