Boekrecensie

Titel: De Bijbel en de Toekomst; een blij vooruitzicht voor wie gelooft
Auteur: prof. dr. J. van Genderen
Uitgeverij: Groen
Heerenveen 1998
ISBN 90 5030 872 4
Pagina's: 174
Prijs: ƒ 34,95

Recensie door dr. J. Hoek - 28 oktober 1998

Ingetogen en pastorale toon van prof. Van Genderen

Uitzien naar de toekomst

Van de hand van prof. dr. J. van Genderen, emeritus hoogleraar van de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn, verscheen een boek dat als een betrouwbare handreiking inzake de vragen rond christelijke toekomstverwachting kan worden beschouwd. Op de van hem bekende heldere, ingetogen en pastorale wijze gaat de schrijver in op vele vragen. En dat alles vanuit een warme, gelovige grondhouding, die al door de ondertitel wordt aangeduid: „een blij vooruitzicht voor wie gelooft”.

Ik geef een kort overzicht van de acht hoofdstukken uit dit boek. Nieuwe en oude vragen, daarmee zet Van Genderen in: de nooit ophoudende vraag van de mens naar de oorsprong en het doel van zijn leven. Velen houden zich rond het jaar 2000 optimistisch of pessimistisch bezig met de toekomst van de wereld. Onder christenen neemt de aanhang voor de opvatting van een komend duizendjarig vrederijk toe. Veel belangstelling is er voor bijna-doodervaringen, de gedachte van reïncarnatie verheugt zich in grote populariteit.

Veel vragen van vroeger komen in een nieuw gewaad vandaag terug. Gode zij dank is ons in de Heilige Schrift licht gegeven over het verleden, het heden en de toekomst. De kardinale vraag is, stelt de schrijver terecht, of wij in het geloof uitzien naar de grote toekomst, die in de hand van God is.

Hermeneutiek
Fundamenteel voor de inhoud van dit boek is de hermeneutische keuze die Van Genderen maakt, dat wil zeggen de sleutel voor het verstaan van de Schrift die hij hanteert. Enerzijds wijst hij benaderingen in de lijn van moderne theologen als Bultmann en Kuitert af als aanpassing aan het moderne denken. Anderzijds kan hij niet meegaan met de biblicistische of fundamentalistische stromingen die een strikt letterlijke uitleg van de profetieën voorstaan. Daarvan zegt hij: „De profetie wordt daarbij immers meer als voorspelling van de toekomst beschouwd, dan als verkondiging van het Woord van God met betrekking tot verleden, heden en toekomst, een verkondiging die zowel vermanend als vertroostend is en die primair bedoeld is voor de eerste hoorders en lezers van de profetische uitspraken” (blz. 18).

Geen reportage-eschatologie, die een blauwdruk van de toekomst en een tijdschema voor toekomstige gebeurtenissen zou bieden. Geen voorspelling, maar verkondiging. Dat is inderdaad een zeer belangrijke keuze, die mij overigens, gelet op de eigen aard van de bijbelse profetie, alleszins gerechtvaardigd lijkt: „Profeten zijn geen waarzeggers. Ze zeggen de waarheid” (blz. 49). Overigens geeft Van Genderen aan veel dichter bij de biblicistische opvatting te staan dan bij de modernistische. Zij die gelovig bij de Schrift leven, zijn in elk geval één in de verwachting dat de Heere Jezus zal wederkomen, dat het Rijk van God zich met kracht zal baan breken en dat God alle dingen nieuw maakt.

Na dit leven
In het tweede hoofdstuk stelt Van Genderen om te beginnen verschillende visies op de dood aan de orde. Terecht houdt de auteur eraan vast dat de dood niet 'dood-gewoon' is en niet bij Gods goede schepping hoort. De dood staat in een directe samenhang met de zonde. Er is voor de gelovigen uitzicht over de dood heen, maar deze geloofsverwachting moet niet geïdentificeerd worden met de Griekse opvatting van de onsterfelijkheid van de ziel. Het is zeker dat de gelovigen in de tijd tussen hun sterven en hun opstanding delen in het leven met Christus. Dat wordt bedoeld als gezegd wordt dat Gods kinderen naar de hemel gaan.

Een aantal onbijbelse voorstellingen wordt afgewezen: die van een loutering na dit leven in een vagevuur, de ideeën over reïncarnatie, zoals die onder meer door de rooms-katholieke K. Douven en de hervormde H. Stolp worden uitgedragen, de gedachten over een zielenslaap (o.a. B. Telder) en over vereeuwiging (K. Barth).

Pastoraal wordt ingegaan op vragen rond stervensbegeleiding en rouwprocessen. Zij die in Christus gestorven zijn en wij die in Christus ons leven vinden, zijn ondanks de scheiding die de dood heeft gebracht toch met elkaar verbonden.

Antichrist
Opnieuw een boeiend hoofdstuk is dat over de eindtijd! Er wordt ingegaan op modern vooruitgangsgeloof en op de zo tegengestelde visies op de geschiedenis van enerzijds H. Berkhof en anderzijds W. Aalders en ook wel E. Schuurman. Over Aalders oordeelt Van Genderen genuanceerd. De man van “Theologie der verontrusting” heeft een scherpe blik voor gevaarlijke ontwikkelingen en antichristelijke trekken in de hedendaagse cultuur. Maar is zijn radicale diskwalificatie van de geschiedenis wel in overeenstemming te brengen met het geloof dat de Heere regeert?

Over de antichrist is veel gespeculeerd. Gaat het om een verschijnsel dat zich in elke tijd voordoet of om een verschijning in de eindtijd? Met H. N. Ridderbos is de schrijver van opvatting dat de macht die zich nu al manifesteert, in de toekomst het karakter zal dragen van een laatste beslissende, in één persoon geconcentreerde uitdaging. Wanneer hij zal optreden, zullen de gelovigen hem in het licht van de Schrift kunnen herkennen en mogen ze weten dat de komst van Christus in heerlijkheid heel nabij is gekomen.

Het grootste teken van de eindtijd is de wereldwijde verkondiging. Van Genderen is het niet eens met de gedachte dat Israël het voornaamste teken van de eindtijd zou zijn. Hij is zeer terughoudend in het invullen van verwachtingen voor Israël. Wat mij betreft is de auteur op dit punt beslist te weinig royaal. In elk geval schrijft hij wel (blz. 69) „dat de uiteindelijke vervulling van Romeinen 11:25 en 26 veel meer kan omvatten dan dat in het 'nu' telkens weer Joden tot het geloof in Christus komen. We mogen uitzien naar openheid voor het evangelie bij Israël. Dat is een stimulans voor de verkondiging van het evangelie aan Israël!”

Wederkomst van Christus
De wederkomst van Christus is een heilsfeit, dat wij echter in tegenstelling tot de andere heilsfeiten niet gedenken maar verwachten. Het gaat hier om een wezenlijk deel van Christus' werk als Middelaar. Geloof, kerk en theologie worden wezenlijk aangetast wanneer deze overtuiging van Christus' persoonlijke wederkomst in heerlijkheid wordt prijsgegeven.

Er zijn veel speculaties geweest over het 'wanneer' van Christus' wederkomst. Het moment is Gods geheim. Gods gericht over menselijke nieuwsgierigheid en aanmatiging heeft zich reeds aan vele sekten van vroeger eeuwen voltrokken. Gespannen verwachting mag geen overspannen verwachting worden, zoals deze bij vele groeperingen aanwijsbaar is geweest en nog is. Anderzijds moet worden onderkend dat het „Maranatha” over het algemeen veel te zwak klinkt in de gemeente. Heeft het materialisme ons niet te veel in de greep? Verstaan we het woord van Calvijn nog wel dat we naar de komst van de Heere mogen verlangen als naar de allergelukkigste zaak? Van Genderen citeert met sympathie J. Overduin, die een pleidooi heeft gevoerd voor invoering van een 'parousie-feest', een feest van verwachting van de komende Koning.

Duizendjarig rijk
Uit eerdere publicaties van Van Genderen is genoegzaam bekend dat hij niets van het chiliasme wil weten. Op hoofdlijnen stem ik in met de uitleg van 1 Thessalonicensen 4 en Openbaring 20 zoals die door Van Genderen geboden wordt. Er zijn geen twee volken van God, zoals de darbisten menen (bijvoorbeeld W. J. Ouweneel), maar er is de ene nieuwtestamentische gemeente, waarbinnen de scheidingsmuur tussen Israël en de volken definitief is geslecht.

Toch denk ik dat er meer recht gedaan kan worden aan de inzichten van mannen als Koelman, Brakel en Witsius dan Van Genderen waar wil hebben. De gedachte van Witsius aan een komend Loofhuttenfeest (Zach.14:16) als aanduiding van de tijden van grote blijdschap die God voor de voleinding van de wereld aan Zijn volk zal schenken, spreekt mij bijzonder aan. In een dynamische opvatting van het duizendjarig rijk (flitsen en fragmenten van licht in de donkere wereldgeschiedenis, die zich intensiveren in het laatste der dagen), wordt ruimte gevonden om deze inzichten te honoreren zonder daarmee tot een chiliastische opvatting te komen.

Opstanding en oordeel
De opstanding van het lichaam is een bijbelse verwachting die in het Oude Testament wordt aangeduid, maar in het Nieuwe Testament tot de kern van de verkondiging behoort. Er zijn allerlei herinterpretaties naar voren gebracht. Daartegenover mogen we stellen dat de lichamen van de gelovigen een complete metamorfose zullen ondergaan en zo aan het verheerlijkt lichaam van Christus gelijk zullen worden.

Het eindgericht onderstreept dat wij als mensen serieus worden genomen in onze verantwoordelijkheid. De maatstaf in het oordeel is het geloof in Christus, dat in de vruchten openbaar is gekomen. De hervormers hebben gepredikt dat gelovigen die dag van het gericht niet behoeven te vrezen, omdat hun Rechter hun Redder is. Zo is de gedachte aan de wederkomst van Christus vertroostend en bemoedigend. Toch mag niet worden afgedaan aan de ernst dat er een grote en eeuwige scheiding valt. Tegen de hoofdstroom in het moderne theologische denken in handhaaft Van Genderen de leer van de eeuwige straf. Maar hij geeft daarbij blijk van begrip en inlevingsvermogen ten aanzien van de motieven van hen die de realiteit van een eeuwige straf in de hel verwerpen. Het is zeer bedenkelijk als de prediking meer een prediking van het gericht dan een prediking van de genade is. Onderbelichting van het oordeel is echter evenmin in overeenstemming met de boodschap van de Bijbel als overbelichting.

Leesbare brief
Een mooi en troostrijk hoofdstuk is gewijd aan het eeuwige leven als een werkelijkheid in het heden en in de toekomst. Het gaat om de gemeenschap met God in Christus, die eeuwig op de verzoening blijft berusten. Ieder zal dan een leesbare brief van Christus voor de ander zijn, terwijl alles op God gericht zal zijn als op het stralend middelpunt. Wanneer Van Genderen schrijft over heiligheid en heerlijkheid, neemt hij afstand van de gedachte aan gradatie in heerlijkheid, hoewel hij variatie wel wil erkennen.

Ik acht dit een weinig doorzichtige onderscheiding. Er is naar mijn overtuiging te spreken van een gemeenschappelijke heerlijkheid van alle zaligen, die toch een zekere gradatie niet uitsluit, maar dan zoals de ene schitterende ster nog helderder straalt dan de andere schitterende ster.

College
Het boek besluit met een hoofdstuk over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, weergave van het afscheidscollege van de auteur, in Apeldoorn op 31 augustus 1993 gegeven. Het onderwerp dat in dit hoofdstuk kort aan de orde wordt gesteld, is breder besproken in een afzonderlijke publicatie: “De nieuwe hemel en de nieuwe aarde” (Kampen, 1994). Het is er de Heere om te doen dat heel Zijn schepping stralend vernieuwd zal worden: een herstelde integriteit en een volkomen harmonie (Calvijn).

Het moge duidelijk zijn: dit boek biedt veel te overdenken, het is een opbouwend en pastoraal geschrift. Mogen velen het lezen en moge de Heere het gebruiken om het vuur van de verwachting te doen opvlammen in Zijn gemeente!