Boekrecensie

Titel: Johannes Coccejus. Portret van een zeventiende-eeuws theoloog op oude en nieuwe wegen
Auteur: W. J. van Asselt
Uitgeverij: Groen
Heerenveen, 1997
ISBN 90 5030 546 6
Pagina's: 300
Prijs: ƒ 42,50

Recensie door dr. C. A. de Niet - 26 oktober 1998

Coccejus had „de mensen en de tijd niet mee”

Tussen bewonderaars
en navolgers

Zijn naam heeft tot op heden een bekende, zij het niet geheel onverdachte klank in orthodox-gereformeerd Nederland. Als hoogleraar in de theologie aan verschillende universiteiten liet hij een omvangrijk oeuvre na, waarin de weerslag te vinden is van vele aspecten van de theologiebeoefening in de zeventiende eeuw in Europa. Door zijn brieven leren we hem nader kennen als een persoon die niet de confrontatie zocht, maar daarin, veelal zijns ondanks, toch belandde; als een man ook die vele bewonderaars en navolgers, maar misschien nog wel meer bestrijders en tegenstanders gehad heeft. We hebben het over Johannes Coccejus.

Johannes Cock –ook wel Koch– werd op 9 augustus 1603 als tweede zoon in een aanzienlijk gezin te Bremen geboren. De gelatiniseerde vorm van hun achternaam kregen de gebroeders Cock op het gymnasium toebedeeld door hun leraren en medeleerlingen. Zij besloten daartegen niet te protesteren, al was het alleen maar omdat ooit een zekere rechtsgeleerde met de naam Coccejus Nerva als bemiddelaar opgetreden was tussen twee van de grootste Romeinse rivalen uit de eerste eeuw voor Christus: Gaius Julius Caesar Octavianus –de latere keizer Augustus– en Marcus Antonius. (Wat een heerlijke tijd toch, waarin men voor het onderwijs op de Latijnse scholen zulke minieme details nog de moeite waard achtte en ze daarenboven relevant voor de leerlingen wist te maken!)

Ze vonden het wel eervol om door hun aldus hertaalde naam op één lijn gezet te worden met een man die vrede en vriendschap nastreefde in een tijd van grote tegenstellingen en partijschappen. Samen besloten ze ook vrede en vriendschap tot hun levensdevies te kiezen.

Lijnen en vlakken
Dit is een van de eerste aardige details die dr. W. J. van Asselt in zijn studie over Johannes Coccejus doorgeeft. Zoals bij een tekening het beeld ontstaat uit stippen, lijnen en vlakken, zo geeft de Utrechtse kerk- en dogmenhistoricus een “Portret van een zeventiende-eeuws theoloog op oude en nieuwe wegen”, dat kleurrijke details bevat, maar ook grote lijnen zichtbaar maakt.

Dit zesde deel uit de reeks Kerkhistorische Monografieën biedt ons een hernieuwde mogelijkheid tot nadere kennismaking met de theologische gedachtewereld van Coccejus, op basis van het onderzoek dat Van Asselt voor zijn tien jaar geleden verdedigde dissertatie over de structuur van Coccejus' theologie verricht heeft. De grote waarde van deze nieuwe publicatie ligt mijns inziens evenwel juist in de veelheid van historische gegevens die de auteur over de persoon en het levens- en denkklimaat van Johannes Coccejus uit diens grotendeels nog nimmer onderzochte correspondentie geput heeft.

Vergrootglas
Ook als we rekening houden met het feit dat een persoonlijke briefwisseling gewoonlijk niet de meest negatieve kanten van de schrijver belicht, de eigen bekommernissen onder het vergrootglas van de persoonlijke ervaring legt en de besproken kwesties onvermijdelijk vanuit een eenzijdig perspectief beziet, dan nog rijst een beeld van Coccejus voor ons op dat hem onmiskenbaar als een vredelievend man, een beminnelijk mens en een gedreven beoefenaar van de wetenschap doet kennen. Hij stelde hoge eisen aan zichzelf en zijn werk. En, zoals bij vele perfectionisten het geval is, liep zijn ideaal nog wel eens stuk op de weerbarstige realiteit van begrensde mogelijkheden en 'eisen des tijds'.

Eens te meer blijkt uit de studie van Van Asselt hoezeer karaktereigenschappen van historische personen bepalend kunnen zijn voor het beeld dat latere generaties van hen hebben. Evenzeer als aan die andere bekende hoogleraar in de theologie, Gisbertus Voetius, door het nageslacht dat van geen nuancering weten wil het etiket “steile contraremonstrant” toebedeeld is, is ook Coccejus de geschiedenis ingegaan onder een stereotiepe aanduiding: hij zou een verlicht denker in de geest van Descartes geweest zijn. Verder zou de eerstgenoemde niet zuinig geweest zijn met beledigende uitspraken over vermeende of werkelijke tegenstanders en hun geschriften, terwijl de tweede beschouwd wordt als een man die te allen tijde in zijn publicaties het decorum in acht nam.

Verzuchting
In dat verband is het goed om de volgende verzuchting van Coccejus, door Van Asselt in vertaling uit een brief van 18 oktober 1641 geciteerd, eens nader te bezien. „Ik heb de mensen en de tijd niet mee. Waartoe zich dan zo inspannen, dagen en nachten ploeteren, colleges geven, schrijven en overschrijven, als volmaakte dingen moeten wedijveren met motten en kakkerlakken? Van alles wat met mijn ambt en met het doel van de studie te maken heeft, vind ik niets belangrijker dan door onbevooroordeelde overweging de betekenis van de Schrift uit het genius van de taal te verhelderen”.

In de eerste plaats blijkt uit deze aanhaling wat voor Coccejus het hoofddoel van zijn theologische arbeid was. Hij wilde de betekenis van de Schrift verstaan en anderen doen kennen door een nauwkeurige analyse van de eigen aard van de taalgegevens (volgens mijn interpretatie van wat Van Asselt als “ex genio linguae” in de geciteerde brief aangetroffen heeft).

Het allerbelangrijkste oriëntatiepunt van zijn werk was dus niet dogmatisch, maar literair of filologisch (taalwetenschappelijk) bepaald. Voorts wilde hij als een ware academicus onbevooroordeeld te werk gaan. Het laat zich echter verstaan dat in de halve eeuw na de Dordtse Synode, die de leer van de gereformeerde kerk tegenover de remonstranten geformuleerd en gehandhaafd had, juist de bezigheden van iemand die zich niet primair aan de belijdenis maar aan (zijn interpretatie van) de Schrift gebonden achtte, met argwanende ogen gadegeslagen werden. Waren de remonstranten er immers niet steeds op uit geweest zich diezelfde vrijheid met betrekking tot de belijdenis te verwerven?

Filoloog
Coccejus was mijns inziens meer filoloog dan theoloog, in die zin dat hij zich steeds wenste af te vragen wat er in Gods Woord stond en minder wat men in de kerk eeuwenlang uit Gods Woord begrepen had. Zijn omgang met de Schrift kan voluit orthodox genoemd worden. Niettemin is het een andere benaderingswijze dan die van Voetius. Ook deze begon zijn theologische disputaties altijd met de verklaring van relevante passages uit de Schrift, maar koppelde daaraan steeds een beschouwing over de diverse historische interpretaties, en uiteindelijk beriep hij zich voor de ware uitleg altijd op de gereformeerde leer ter zake van de onderhavige kwestie.

Op dat punt ging Coccejus een andere, en soms een geheel nieuwe weg, die hem onder meer leidde tot zijn foederaaltheologie. Deze interpretatie van de schriftgegevens als een voortgaande openbaring van Gods verbond met de mens bood hem ook een nieuw perspectief op bijvoorbeeld het sabbatsgebod, hetgeen –zoals bekend en jammer genoeg– geleid heeft tot heftige twisten in de kerk.

Hinderlijk
Er blijkt nog iets uit het citaat. Gemeten naar het hoge en lofwaardige doel dat Coccejus zich stelde, was alles daarbuiten en daaromheen natuurlijk minder belangrijk, om niet te zeggen hinderlijk. Maar de manier van formuleren maakt hier wel duidelijk dat hij zich –en ook dat is bijna typerend voor perfectionisten– zo vereenzelvigde met zijn studiedoel, dat hij de interpretatieruimte die hij voor zichzelf vroeg eigenlijk aan anderen niet gunde. Ging men tegen zijn opvattingen in, dan viel men in de categorie “motten en kakkerlakken”. Ik kan mij een vleiender benaming voor collega-theologen en hun werk voorstellen!

Wie had er nu in de genoemde kwesties gelijk? Het behoort niet tot de taak van een recensent van een hedendaagse studie een oordeel te vellen over standpunten van historische personen die in dezelfde studie besproken worden. Dat oordeel kan hij onder verwijzing naar het besproken werk overlaten aan elke lezer. Ja, maar Coccejus wilde toch niets van Voetius en diens scholastieke redeneertrant weten? Na lezing van Van Asselts boeiende werk ben ik daar niet zo zeker meer van. Maar de lezer oordele zelf. Vrij zeker zal hij zich dan aansluiten bij Jodocus van Lodenstein, die zijn leermeester en voormalige hospes Johannes Coccejus altijd is blijven hoogachten.