Boekrecensie

Titel: De Heilige Geest, de kerk en de laatste dingen. Dogmatiek, deel 4b: De kerk als het saamhorige volk Gods. Dogmatiek, deel 4c: De genademiddelen, het gemenebest en het eschaton
Auteur: dr. B. Wentsel
Uitgeverij: Kok
Kampen, 1998
ISBN 90 242 9366 9
Pagina's: 842 en 671
Prijs: ƒ 175,00 en ƒ 160,00

Recensie door prof. dr. J. van Genderen - 21 oktober 1998

Kerkelijk standpunt auteur speelt rol in naslagwerk

Sluitstuk van een
uitvoerige dogmatiek

Contextualia bij de finish. Met gepaste voldoening gaf dr. B. Wentsel onder dit opschrift een terugblik op zijn grote dogmatisch werk. Vorige maand verschenen de laatste twee banden van deel 4 van de “Dogmatiek”, die we als zijn levenswerk mogen beschouwen. Dit feit is een hartelijke felicitatie waard.

In de eerste drie delen (1981, 1982, 1987/1991) komt al een verantwoording voor en in deel 4a (1995) een lees- en handwijzer. De auteur sprak zich daarin uit op een wijze die aan duidelijkheid niets te wensen overliet.

Zo stelde hij in 1981 voorop dat hij ernaar streefde het dogma te verantwoorden vanuit de Schriften als norm. Tegelijk luisterde hij naar de stem van de katholieke en de gereformeerde traditie. Hij erkende diep beïnvloed te zijn door het oeuvre van H. Bavinck.

Bij de voltooiing van deze nieuwe dogmatiek herinneren we ook aan de woorden waarmee hij in deel 1 te kennen gaf wat zijn diepste bedoeling was: „Mijn biddend hopen en wensen is allereerst dat dit werk, vrucht van het luisteren naar Gods Woord, in een wereld die Hem en zijn beelddragers vaak ont-luistert, een bijdrage mag zijn aan de verheerlijking van Hem”. Zijn wens was verder dat hij het geloof en het inzicht van velen in de fundamenten en perspectieven van de openbaring en het credo van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk mocht helpen verdiepen. Gulden woorden, die onze volle instemming verdienen.

Persoon en werk
Nu Wentsels dogmatiek gereed is, zien we dat hij consequent heeft vastgehouden aan het plan dat hij aan het begin uitstippelde. Toen werd als thema en titel van het derde deel genoemd: God en mens, verzoend. Het vierde deel zou gewijd zijn aan de Heilige Geest, de kerk en de laatste dingen. Zoals nu blijkt, is deze stof over drie banden verdeeld.

We kunnen ons voorstellen dat iemand die zoveel tijd en energie aan zijn werk besteed heeft, er bij de presentatie iets over zeggen wil. Het is echter niet gebruikelijk om dat met zoveel persoonlijke details te doen als dat in de contextualia bij de finish gebeurt.

Wentsel vertelt dat hij bij de bestudering van de dogmatiek van Bavinck op de gedachte kwam om een beknopte geloofsleer te schrijven. Hij stond voor de uitdaging om wat dr. H. Bavinck rond de eeuwwisseling gedaan had, in onze context te beproeven bij de overgang van de twintigste naar de eenentwintigste eeuw. Van 1976 tot 1997 was Wentsel docent dogmatiek aan de Reformatorische Bijbelschool (De Wittenberg) te Zeist. Toen greep hij de kans om zijn voornemen uit te voeren – in nauw contact met de studenten, „vogels van divers spiritueel pluimage”.

Het bevorderen van de eenwording van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland op de hechte katholieke grondslag van de trinitarische godsopenbaring was een nevenmotief.

Zijn studie vertoont pastoraal-ethische trekken, wat daarmee samenhangt dat hij jarenlang predikant was in de Gereformeerde Kerken, het laatst in 's-Gravenhage-West. Met een in waarheid en liefde gedrenkte bijdrage wilde hij ook grondig ingaan op de wortels van de al zolang durende spanning tussen synagoge en kerk.

Dan volgen enkele lange alinea's over de genealogische antecedenten van de auteur. Zijn die wel nodig? Wel moet een uitvoerig werk als dat van Wentsel voorzien zijn van uitvoerige registers. Het “generaal register” beslaat maar liefst 120 pagina's.

In een lijst van afkortingen komen er enkele voor die erg ongewoon zijn. Wat is EL-ABIJAK? Dat vraagt men zich af als men die letters in de tekst van deel 4 aantreft. Het is een samentrekking van de godsnaam El (God) van Abraham, God van Izak en God van Jakob. Zo is HIEB een afkorting van Hij-Is-Er-Bij, Wentsels vertaling van de godsnaam JHWH. Ieder mag er zijn eigen terminologie op nahouden, maar ik ben met dergelijke afkortingen niet zo gelukkig.

Israël en de kerk
In de band waarin de leer inzake de kerk behandeld wordt –ongeveer 800 bladzijden– komen ook wel onderwerpen ter sprake die al eerder aan de orde waren. Dat geldt van de Triniteit, de godheid van Christus, de verkiezing en het verbond. Nu gaat het dan om een recapitulatie, een nieuw gezichtspunt, een aanvulling of een actuele discussie.

Het tweede hoofdstuk van deel 4b bevat een brede bespreking van de verhouding van Israël en de kerk. Er is heel veel literatuur over en Wentsel zou Wentsel niet zijn als hij die niet verwerkte.

De kerk is een heilswerk van God. Volgens de evangeliën roept Christus, onze Kurios, de Zijnen bijeen uit het verbondsvolk Israël. Hij maakt hen tot het nieuwe verbondsvolk.

Dat wordt niet zomaar geponeerd. De auteur laat de Schrift zelf spreken. Bij de term “volk Gods”, waarmee de kerk dikwijls getypeerd wordt, merkt hij op dat de eretitel van Israël om het specifieke volk van God te zijn uitgebreid wordt naar en overgebracht wordt op het uitverkoren volk uit de heidenen. God is er van meet aan op bedacht geweest een volk voor Zijn Naam uit de heidenen te vergaren (Handelingen 15:14). Petrus past de titels van Israël –heilig volk, volk-ten-eigendom– zonder meer toe op christenen uit de heidenwereld (1 Petrus 2:9,10).

Het is klassiek gereformeerd om de eenheid van het verbond en de eenheid van het verbondsvolk in de oude en nieuwe bedeling tot een uitgangspunt te maken van de leer van de kerk. Wie dat doet, vervalt daarmee nog niet in de vervangingstheorie, die zegt dat Israël afgedaan heeft omdat de gemeente van Christus ervoor in de plaats gekomen is. Overigens vindt Wentsel wel dat er waarheidselementen in de zogenaamde vervangingsleer erkend moeten worden (blz. 132). Hij keert zich resoluut tegen een ander uiterste: de leer van de twee wegen. Volgens de joodse denker Franz Rosenzweig zijn de joden (als collectiviteit) al bij de Vader en komen de heidenen tot de Vader door Jezus. Dat was ook de voorstelling van de bekende schrijver Pinchas Lapide. Maar nu komt deze zienswijze ook bij een aantal christelijke theologen voor. Een sprekend voorbeeld is S. Schoon, die Romeinen 11 voor zijn tweewegenleer annexeert.

Natuurlijk mogen wij aan Wentsel vragen hoe hij het ziet. De apostel Paulus tekent een golfbeweging. Er zijn eigenlijk vijf golfbewegingen. De eerste voltrekt zich binnen het joodse circuit. De tweede golf stroomt van de christenen uit de joden naar de volken. De derde is een missionaire beweging binnen de volken en de vierde golf rolt van de christenen uit de heidenen naar de joden als eerstgerechtigden. Ten slotte richten christenen uit de joden zich met het Evangelie tot de joden en vervolgens tot de volken (blz. 105).

Van de vele citaten uit de literatuur over dit onderwerp is zeker het doorgeven waard wat Wentsel op bladzijde 132 aanhaalt uit het boek van dr. H. Ridderbos over Paulus: „Zo kan Paulus enerzijds de gemeente uit de heidenen met alle voorrechten en zegeningen van Israël begiftigd zien, haar ook de plaats van het ongelovige Israël zien innemen en toch anderzijds de voortzetting van Gods oorspronkelijke heilsbedoelingen met Israël als het historische volk Gods ten volle handhaven”.

Neomessianisme
Theologen als H. Berkhof, S. Schoon en C. J. den Heyer geloven niet meer dat de Zoon van God één van wezen is met de Vader maar wel: eens-Geestes (Schoon). Den Heyer vindt dat een kritische evaluatie van eeuwenoude belijdenissen en dogma's niet te vermijden valt.

Wentsels kritiek op dit “neomessianisme” is scherp. Deze koersverandering inzake het belijden van de godheid van Christus en de Triniteit is volstrekt verwerpelijk en onmogelijk. Genoemde auteurs bewijzen de kerk een slechte dienst, omdat zij verwarring en twijfel zaaien in de gemeente en onder theologen. „Het bedenkelijkste is echter dat zij (de) Heilige Zelf in het hart aantasten; wie de Zoon loochent als de eniggeborene van de Vader, beledigt Hem en bedroeft daarmee Gods Geest”. Hij roept deze schrijvers toe: Bekeert u (blz. 170).

Analogieën
In zijn ijver om in het licht te stellen dat ook aan het Oude Testament gronden te ontlenen zijn voor het geloof in de drie-enige God, kan Wentsel ver gaan en zelfs te ver. Hier is te denken aan zijn betoog op bladzijde 84-87 en 239-241 van deel 4b.

Hij ziet een analogie van het ene, drie-zame goddelijke bestaan in de drie patriarchen, die als eenheid samen Gods eenheid uitdrukken in de naam El-AbIJak. Abraham is altijd de eerste in de rij. Daarmee correspondeert dat God, de Vader van de Zoon, in de orde van het goddelijk bestaan altijd de eerste is. Parallel met de wondere geboorte van Izak loopt die van Jezus. Jakob is altijd de derde in het trio. Hij is na vader Abraham en zoon Izak de (derde) stichter van de gemeente. Analoog hieraan is de Heilige Geest, de derde in de orde van het goddelijk bestaan, de stichter van de nieuwtestamentische gemeente.

Wie het geloof van de kerk bestrijden, zullen hierdoor niet aangesproken worden. Zouden zij niet de indruk krijgen dat het op associaties en aanvechtbare redeneringen berust?

Leertucht
Gelet op Wentsels uitspraken over wat ook binnen zijn eigen kerken een vrijzinnige geest ademt, was te verwachten dat de leertucht in zijn boek krachtig verdedigd zou worden. Op dit punt stelt hij ons echter teleur.

Naar aanleiding van de scheuring van 1944 schrijft hij: „Een te kortademige, rigide tuchtoefening resulteerde via de pendelbeweging in oeverloze vrijheid” (blz. 436). Wentsel betreurt dat, maar hij pleit wel voor veel ruimte en voor een streven om de veelkleurigheid van geestelijke stromingen zoveel mogelijk binnen de kerken te integreren (blz. 284v.).

De kerk zou niet de bevoegdheid hebben ketters een gebod om te zwijgen op te leggen. Wentsel, die overigens van beslistheid houdt, aarzelt als het over de vraag gaat of er gevallen zijn waarin het tot juridische tuchtmaatregelen als schorsing en afzetting moet komen (blz. 783v., 809).

Petrus-figuur
De eenheid en de katholiciteit van de kerk worden door dr. B. Wentsel sterk benadrukt. Hij staat weinig kritisch tegenover de Wereldraad van Kerken en heeft mijns inziens een te gunstige indruk van de resultaten van het Tweede Vaticaans concilie.

Het zou volgens hem goed zijn als er binnen de presbyteriaal-synodale structuur ruimte geschapen werd voor een superintendent als middelpuntzoekend herder. De eenheid van de katholieke kerk kan ook uitgebeeld worden door een centrale herders- of Petrus-figuur, die voorzitter is van het mondiale college van herders. Er wordt verwezen naar een studie van dr. J. Plomp, die het aanbrengen van episcopale elementen bepleit heeft (blz. 646-650).

Bij deze suggestie zijn tal van vragen te stellen. Was Petrus werkelijk de grondlegger van de kerk? Waarom bezwaar gemaakt tegen „de huidige opzet van het pausschap” en niet tegen het pausdom als zodanig (vergelijk blz. 38)? Is de ambtelijke positie van Timótheüs een grond om het ambt van superintendent of protestantse 'bisschop' in ere te herstellen?

In het voorbijgaan noem ik de vrouw in het ambt, waarvoor Wentsel het opnieuw opneemt. In een bespreking van deel 4a heb ik daar al op gereageerd.

Middelen der genade
In de leer van de sacramenten worden goede lijnen getrokken, al had het verschil met Rome hier en daar duidelijker kunnen uitkomen. De doop is in feite al eerder besproken.

Wentsel is er een voorstander van dat de kinderen van de gemeente aan de avondmaalsviering deelnemen. Zijn eerste argument is dat de kinderdoop, een recht en een voorrecht, ook het recht en het voorrecht van de deelname aan de Maaltijd fundeert. Dat impliceert dat deze kinderen als gelovige kinderen beschouwd worden, wat een al te idealistische voorstelling van de gemeente is. Maar een recensie leent zich niet of nauwelijks voor een discussie.

Eschatologie
In deel 4c wordt ook stof behandeld die eigenlijk niet tot de dogmatiek te rekenen is. Deze theologische wetenschap omvat wel veel, maar niet alles. Aan kennis van zaken ontbreekt het de auteur echter niet. Een opvallende paragraaf in het hoofdstuk over het Koninkrijk Gods, de maatschappij en de overheid, is die over de christelijke organisaties.

De hoofdthema's van het slothoofdstuk zijn: de tussentoestand, de parousie en de nieuwe aarde. Onderwerpen als de tekenen van de parousie (de komst van Christus) en het duizendjarige rijk trekken de aandacht.

Bij Openbaring 20 denkt de auteur aan een toekomst van de kerk op aarde, maar niet zoals deze er volgens het gangbare chiliasme zal uitzien. Het gaat vooral om Gods belofte van de binding van satan en de roeping uit deze belofte te leven en daarmee actief werkzaam te zijn. Christenen worden door God geroepen om het duizendjarige rijk gestalte te geven als een concrete vormgeving van het Koninkrijk Gods in hun eigen cultuur (blz. 449-455).

De nieuwe wereld zal uit het materiaal van de oude gereconstrueerd worden. God gebruikt daarbij van de oude kosmos wat hij nodig en nuttig acht, inclusief de inbreng van de cultuurschatten der volken (met een verwijzing naar Openbaring 21:24, 25 en Jesaja 60:11).

Men kan hierover van mening verschillen. Voor een deel staat dat in verband met de verklaring van de Schrift zelf en voor een deel met een andere benadering van de menselijke cultuur.

Voltooiing
Aan het einde wordt geciteerd wat Augustinus op de laatst bladzijde van “De Stad Gods” zegt: „Wie het te kort of te lang vinden, mogen het mij vergeven. Wie er voldaan over zijn moeten hun dank niet aan mij brengen, maar met mij, in gedeelde vreugde aan God. Amen. Amen”. Het is geen wonder dat Wentsel deze woorden tot de zijne maakt bij de voltooiing van zijn grote en grootse werk, waarmee hij de geloofskennis wilde verdiepen en bijdragen tot Gods verheerlijking.

Er zouden inkortingen mogelijk zijn geweest – wat dan wel in de prijs verdisconteerd zou zijn. Als geheel is het boek een naslagwerk van gereformeerde signatuur geworden, dat goede informatie geeft over de thema's van de geloofsleer en door een heldere visie gekenmerkt wordt. Het kerkelijk standpunt van de schrijver speelt een rol, maar deze dogmatiek in vier delen en zeven banden is ook heel bruikbaar voor hen die niet tot dezelfde kerk behoren als hij. Een belangrijk werk.