Boekrecensie

Titel: Jezus: nalatenschap van het christendom. Schets van een christologie
Auteur: H. M. Kuitert
Uitgeverij: Ten Have
Baarn, 1998
ISBN 9 025 9477 43
Pagina's: 320
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door dr. G. van den Brink - 14 oktober 1998

Dunnetjes overdoen wat door anderen reeds was gedaan

Kuiterts christologie
is antikerkelijk

Is er een reden te bedenken waarom predikanten en theologen, zodra zich een nieuw boek van Kuitert aandient, onmiddellijk hun werkzaamheden moeten staken, teneinde zich aan de nieuwe lectuur te kunnen wijden? Is er een reden te bedenken waarom een dagblad zich zou moeten schamen wanneer het niet, aansluitend bij de pr-campagne van de uitgever, een bespreking van zo'n boek publiceert op de dag van verschijnen, maar eerst na het gebruikelijke tijdsverloop? Deze vragen kunnen eigenlijk alleen met “ja” beantwoord worden wanneer zo'n boek iets te berde brengt wat echt nieuw en de moeite waard is, en bovendien nog steekhoudend lijkt.

Geen van beide lijkt me het geval bij de “schets van een christologie”, die de inmiddels 74-jarige emeritus hoogleraar H. M. Kuitert vorige maand presenteerde. Het boek zet in met een overzicht van de zogeheten “Leben Jesu Forschung”, dat is het 'onafhankelijke' onderzoek naar het leven van Jezus zoals dat in de vorige eeuw door kritische wetenschappers op gang gebracht werd. Het is altijd weer leerzaam om te zien hoezeer iedere bijbelgeleerde zich daarbij een Jezus naar eigen makelij creëerde. Dat is kennelijk het onontkoombare gevolg zodra men de Evangeliën voor onbetrouwbare bronnen gaat houden. Men haalde doorgaans precies dát beeld van Jezus uit de historie wat men er zelf in gestopt had. Albert Schweitzer heeft het indertijd in een beroemd geworden boek allemaal al keurig op een rijtje gezet, en Kuitert doet het nog eens dunnetjes over.

Rommelig
Een beetje rommelig gaat het er bij Kuitert trouwens wel aan toe. Wie bijvoorbeeld Bultmanns visie samengevat wil zien, moet bij elkaar sprokkelen wat op minstens drie verschillende plaatsen te lezen staat. Reimarus, het enfant terrible dat de steen in de vijver gooide, is natuurlijk Kuiterts grote held, dus die krijgt onevenredig veel aandacht. Over iemand als Martin Kähler (1835-1912) daarentegen, die de hele problematiek op een veel grondiger wijze doordacht en daarmee zeer bepalend is geweest, lezen we weer geen woord. Wie echt geïnformeerd wil raken over het verloop van de discussie, kan elders beter terecht.

Maar goed, Kuitert kan natuurlijk boeiend schrijven, en hij laat aardig zien wat voor warboel er tot op de dag van vandaag ontstaat wanneer ieder z'n eigen invulling geeft aan het denken over Jezus. Wat dan ontstaat, zijn “wilde christologieën”, zo noemt hij het verderop treffend.

Kuitert zelf wil daar niet aan meedoen. Om dat te vermijden, neemt hij zijn uitgangspunt echter niet in wat de Evangeliën ons over Jezus vertellen, maar in het enige wat we volgens hem zeker over Jezus kunnen weten, namelijk dat Hij een gelovige jood is geweest. Een goede christologie moet zich volgens Kuitert daarbij aansluiten, en dat gegeven laten staan: Jezus was een jood, en niet de eerste christen. Welnu, ook dat is op zichzelf een weinig originele gedachte; Wellhausen, Harnack en Bultmann (om maar enkelen te noemen) hebben het precies zo gezegd. Kuitert maakt er echter nogal een punt van, omdat het volgens hem betekent dat Jezus Zichzelf onmogelijk als God of als Gods Zoon beschouwd kan hebben. Zoiets deed een gelovige jood immers niet, die was zich veel te goed bewust van de grote kloof tussen Schepper en schepsel.

Merkwaardig
Goed beschouwd is het een merkwaardige redenering die Kuitert hier hanteert. We hebben immers bijzonder oude getuigenissen (namelijk de geschriften van het Nieuwe Testament) die aangeven dat Jezus Zichzelf wel als de unieke Zoon van God beschouwde. Maar Kuiterts eigen vooropgestelde gedachte dat een gelovige jood dat niet van zichzelf kon zeggen, laat hij zwaarder wegen. Het is zoiets als een bioloog die weigert te geloven dat er ergens een zwarte zwaan aangetroffen is, omdat hij op grond van zijn eigen ervaringen van mening is dat alle zwanen nu eenmaal wit moeten zijn.

Of, ander voorbeeld, het doet denken aan Johannes Kepler, die lange tijd weigerde te accepteren wat hij toch echt waarnam, namelijk dat de planeet Mars zich niet in een cirkelvormige baan om de zon bewoog. Waarom weigerde hij dat te accepteren? Omdat het volgens de Grieken nu eenmaal niet anders kón dan dat hemellichamen zich bewogen in de volmaakte vorm, namelijk die van een cirkel. De duidelijke getuigenissen die er zijn, werden dus ondergeschikt gemaakt aan een niet te toetsen vooroordeel. Zo werkt het bij Kuitert eigenlijk ook. Voorwaar wetenschappelijk gezien een weinig bevredigende methode.

Aankleding
Men zou verwachten dat Kuitert wel graag wil weten of zijn hypothese klopt, en deze daarom kritisch toetst aan gegevens die er op het eerste gezicht moeilijk mee in overeenstemming te brengen zijn. Zulke gegevens zijn in de nieuwtestamentische wetenschap immers echt wel aangedragen. Gesteld al dat men (zoals Kuitert doet) alle uitspraken uit de Evangeliën die Jezus als goddelijk voorstellen, af kan doen als latere aankleding, dan is daar altijd nog de vraag hoe die aankleding zomaar kon ontstaan. De evangelisten (en hun eventuele bronnen) waren immers gelovige joden. Dus hoe konden die de mens Jezus van Nazareth als God bestempelen?

Die vraag klemt nog meer ten aanzien van Paulus. Zijn brieven zijn immers nog ouder dan de Evangeliën. De eminente Duitse nieuwtestamenticus Martin Hengel heeft erop gewezen dat een brief als die aan de Filippenzen al een verbazingwekkend 'hoge' christologie laat zien. Christus geldt er in de bekende hymne uit hoofdstuk 2 als degene die „in de gestaltenis Gods zijnde... de mensen gelijk geworden is”.

Gezag
De brief aan de Filippenzen is een vroege brief, vermoedelijk niet later geschreven dan rond 55 na Christus. Dat is dus slechts twintig jaar na het leven van Jezus op aarde. Toen reeds zag de jood Paulus (dat hij de auteur is, is onomstreden) Jezus dus als God-die-mens-werd! Nogmaals, zelfs wie het gezag van de Evangeliën niet accepteert, kan eenvoudig niet heen om het gegeven dat al zeer vroeg door joden Jezus' godheid beleden werd. Hoe zouden ze dat eigenlijk ooit gedurfd hebben wanneer Jezus daar niet Zelf aanleiding toe gegeven had?

Hoe gaat Kuitert nu met zo'n gegeven om? Te meer daar Kuitert herhaaldelijk zijn bewondering voor Paulus uitspreekt, en juist Paulus naar voren haalt als de nieuwtestamentische schrijver bij wie hij zich het meest thuisvoelt. Maar wat blijkt? Kuitert gaat met geen woord op de hele kwestie in. Martin Hengel schittert in het hele boek door afwezigheid (ook al), en de zogeheten Christus-hymne uit Filippenzen 2 wordt slechts één keer in het voorbijgaan aangehaald (blz. 210), waarbij Kuitert zich voor het gemak beperkt tot dat gedeelte ervan dat zijn theorie niet bijt. Nou ja, zo'n werkwijze overtuigt natuurlijk niet.

Willekeur
Laat niemand dus beweren dat Kuitert tegenover de kerkelijke Christus nu eindelijk eens de 'wetenschappelijke' Jezus tevoorschijn tovert en ons vertelt hoe het 'echt' zit. Het lijkt er meer op dat ook zijn Jezus-beeld een van de vele tamelijk willekeurige alternatieven voor de 'kerkelijke Christus' is, en dat de invulling die Kuitert eraan geeft (net als bij de kritische bijbelgeleerden uit het verleden), gevoed wordt door voorwetenschappelijke motieven. Bij Kuitert gaat het dan onmiskenbaar om zijn antiorthodoxe sentiment.

Kuitert is, het blijkt op haast elke bladzijde, gewoon mordicus tegen de kerkelijke orthodoxie – dat is niet zozeer het resultaat van zijn christologie, maar veeleer het uitgangspunt. Maar wie zich zo laat leiden door zijn afkeer van de kerkelijke traditie en de orthodoxie, kan moeilijk volhouden redelijk en wetenschappelijk verantwoord te werk gaan.

Chalcedon
Op talloze plaatsen schuift Kuitert Chalcedon of de klassieke christologie of de piëtistische „Jezus-vroomheid” (zoals hij het noemt) dingen in de schoenen die men gewoon al in het Nieuwe Testament terugvindt. De godheid van Jezus noemde ik al, maar een nog krasser voorbeeld is misschien wel wat Kuitert zegt over het bidden tot Jezus. Dat zou volgens hem niet alleen in zijn eigen visie, maar ook in termen van de klassieke christologie een ketterij zijn (blz. 219). Een merkwaardige opvatting, als men bedenkt dat het reeds in het Nieuwe Testament gewoon gebeurt (bijvoorbeeld Handelingen 8:59, Openbaring 22:20). Zo gemakkelijk kan Kuitert zich dus niet afmaken van wat hij in zijn eigen ontwerp niet kan plaatsen.

Dat geldt ook voor zijn opvatting dat Jezus in het Nieuwe Testament uitsluitend aangeprezen wordt als de weg voor de heidenen, terwijl de joden hun eigen weg tot God hebben. Hoe vriendelijk dat ook is in de richting van het jodendom, het klopt, lijkt mij, eenvoudig niet met wat het Nieuwe Testament ons vertelt. De door Kuitert zo bewonderde Paulus liep niet voor niets altijd eerst naar de synagoge om dáár zijn Evangelie te brengen. Dat was toch werkelijk niet om aan zijn volksgenoten toestemming te vragen het goede nieuws aan de heidenen te mogen vertellen. Hij had hun eígen heil op het oog. De conclusie valt dus niet te vermijden dat Kuitert, anders dan hij doet voorkomen, met een halve Paulus wegloopt.

Losse pols
Ook uit kleine dingetjes blijkt overigens dat Kuitert slordig schrijft, uit de losse pols vaak. Zo laat hij op bladzijde 242 nota bene Henoch met Mozes en Elia meekomen in zijn weergave van Matthéüs' bericht over de verheerlijking op de berg. Waar hij dat vandaan haalt, is mij niet duidelijk, maar in elk geval niet uit de tekst van Matthéüs 17. Liet zijn geheugen hem wat in de steek, of heeft hij gewoon niet de moeite genomen het even na te kijken? Hoe dat ook zij, ook in verband met dit soort slordigheden vind ik de tamtam waarmee dit boek op de markt werd gebracht, nogal opgeklopt.

Valt er dan in het geheel niets goeds over dit boek te zeggen? Ik zou bijna zeggen: was het maar waar. Dan waren we er snel mee klaar. Maar dat is altijd weer het vreemde bij Kuitert: wanneer je je net geschokt gevoeld hebt door wat je las, kun je een paar bladzijden later toch ineens weer dingen tegenkomen die herkenning en bijval oproepen. In dit boek is dat met name het geval als het gaat over de verzoening. Daarover denkt Kuitert veel bijbelser en orthodoxer dan bijvoorbeeld zijn collega Den Heyer.

Offerdienst
Zo staat het voor Kuitert vast dat wij mensen zonder uitzondering met God verzoend moeten worden vanwege onze zonden. Daarin blijft hij goed gereformeerd. Ook verdedigt hij dat God het offer van Christus als een volkomen verzoening voor onze zonden aanvaard heeft. In die zin vormt het bloed van Christus de vervulling (althans voor de heidenen) van de oudtestamentische offerdienst. God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, zo zegt Kuitert Paulus graag na.

Alleen spreekt hij dat vervolgens weer tegen, als hij zegt dat het niet écht God was, maar dat wij mensen het zo bedacht hebben. Op dat punt speelt Kuiterts antiorthodoxe openbaringsleer hem weer parten, en wordt hij ook inconsequent. Want als wij hier van beneden eigenlijk niets over God kunnen weten, hoe kunnen we dan wel weten dat Hij de zonde bedekt en verzoent?

Psalmen
Ook verder verdedigt Kuitert standpunten die men verder eigenlijk alleen nog maar in de gereformeerde gezindte aantreft. Zo pleit hij voor de Psalmen en tegen de gezangen (blz. 216 e.v.) en voor de doodstraf (blz. 247). Ook wijdt hij enkele mooie, haast bevindelijke bladzijden (bladzijden 198, 199 en 200) aan de omgang van de gelovige met God en het leven voor Zijn aangezicht. Maar intussen haalt hij wel flink de kam door het credo (hoofdstuk 15), waarbij allerlei zaken die voor het christelijk geloof wezenlijk zijn (met name de heilsfeiten) het veld moeten ruimen.

Kuitert gelooft veel dingen gewoon niet meer, omdat hij ze niet redelijk vindt. Dat is aangrijpend, omdat het geloof van de kerk toch een onmisbaar uitgangspunt zou moeten zijn voor de theologie van de kerk. Kuitert beseft ook wel dat zijn theologie de kerkverlating in de hand werkt – maar van die nood maakt hij in de laatste hoofdstukken nog gauw even een deugd. Kerkverlating zou net zoiets zijn als schoolverlating: je bent klaargestoomd en je kunt nu op eigen voeten verder. De parallel is aardig bedacht, maar vormt tegelijk al te duidelijk een poging om de ernstige en aangrijpende gevolgen van het eigen theologiseren van een rechtvaardiging te voorzien.

Geen recht
Ik zou eigenlijk niet goed weten aan wie ik dit boek zou moeten aanbevelen. Het probleem is niet zozeer dat het boek te wetenschappelijk is, eerder dat het niet wetenschappelijk genoeg is. Maar vooral natuurlijk dat het op geen enkele manier recht doet aan de diepste motieven achter het geloof van de kerk der eeuwen in haar Heere en Heiland: Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon.