Boekrecensie

Titel: Christelijke religie en antisemitisme in Nederland 1990
Auteur: Ruben Konig
Uitgeverij: Kok
Kampen, 1997
ISBN 90 242 9253 0
Pagina's: 169
Prijs: ƒ 37,50

Recensie door dr. C. S. L. Janse - 7 oktober 1998

Promovendus Konig hanteert een relativistisch uitgangspunt

Tussen christendom en antisemitisme

In hoeverre bestaat er aan het eind van de twintigste eeuw een relatie tussen het antisemitisme en de christelijke religie? Die vraagstelling ligt ten grondslag aan het proefschrift waarop R. P. Konig vorig jaar juni aan de Nijmeegse universiteit promoveerde. Zijn conclusie was dat de christelijke religie niet helemaal vrijgepleit kon worden van antisemitisme, maar dat andere factoren zoals perspectiefbreedte in dit verband belangrijker waren.

Dat valt al weer mee, zou men kunnen zeggen. Belangrijker is echter om na te gaan hoe dr. Konig het begrip antisemitisme omschrijft en welke vooronderstellingen aan zijn studie ten grondslag liggen. In de laatste alinea van zijn boek wijst de auteur daar zelf ook op. Hij schrijft daar: „Overigens, of men vrijpleiten van de christelijke religie voor mogelijk houdt, hangt af van de visies die men heeft op de geschiedenis en de christelijke theologie”.

Waarheidspretenties
Wat wordt in deze studie verstaan onder antisemitisme? Valt daar ook een anti-Israëlische opstelling (antizionisme) onder, of een principiële afwijzing van de joodse religie (anti-judaïsme)? Met name dat laatste gezichtspunt is voor ons van wezenlijk belang. Als anti-judaïsme geldt als een variant van antisemitisme, dan zijn in principe alle orthodoxe christenen (althans zij die de tweewegenleer afwijzen) antisemieten. Dan is ook het Nieuwe Testament antisemitisch.

Antisemitisme omschrijft Konig als het hebben van negatieve vooroordelen over joden, waarbij hij religieus en niet-religieus antisemitisme onderscheidt. Er bestaan immers ook veel vooroordelen over joden die niet (althans niet direct) een godsdienstige achtergrond hebben.

Konig signaleert dat velen de universele waarheidspretenties van het christendom als een vorm van religieus antisemitisme beschouwen. Op grond daarvan komen christenen immers tot een veroordeling van het jodendom als een achterhaalde religie. Hierop rust ook de gedachte dat de joden de vloek van God over zichzelf hebben afgeroepen. Volgens Hans Jansen zouden deze opvattingen onder meer hun grond vinden in de Statenbijbel.

Verzieken
De jonge doctor sluit zich bij die gedachtegangen aan. Bijbelteksten als Mattheüs 27:25 (”Zijn bloed kome over ons en onze kinderen”) en Johannes 8:44 (”Gij zijt uit de vader de duivel”) vallen volgens hem ongunstig op. Zij kunnen ook tegenwoordig nog de verhouding tussen joden en christenen verzieken. Dat is een woordkeus die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.

Evenzo leren we dr. Konig kennen als hij schrijft dat het gegeven dat gereformeerden sterker christelijk gelovig zijn (orthodoxer zijn) dan hervormden voor een groot deel te wijten is aan het feit dat gereformeerden vaker naar de kerk gaan dan hervormden. Inderdaad, dat komt ervan! We zijn nu gewaarschuwd.

Uit zijn onderzoek, op basis van het uit 1990 daterende materiaal van het Nijmeegs-Tilburgse Socon-project, blijkt dat er een directe relatie bestaat tussen christelijke religie en religieus antisemitisme. Die relatie is echter vrij zwak. Seculier antisemitisme (van het type “Joden zijn altijd op geld uit”) komt relatief veel voor bij rooms-katholieken. Een veel belangrijker factor voor de verklaring van antisemitisme is echter de perspectiefbreedte van mensen.

Perspectiefbreedte
Bij het begrip perspectiefbreedte gaat het om het referentiekader van waaruit mensen de sociale werkelijkheid waarnemen. Naarmate er sterker sprake is van lokalisme (sterke oriëntatie op de plaatselijke gemeenschap), normconformisme (acceptatie van de traditionele waarden en normen van de eigen kring) en autoritarisme is er sprake van een smaller perspectief op de werkelijkheid.

Mensen met een geringe perspectiefbreedte kenmerken zich niet alleen door een sterker religieus en seculier antisemitisme maar ook door een orthodox geloof, dat op zijn beurt weer samenhangt met antisemitisme.

Het zal duidelijk zijn dat het begrip perspectiefbreedte een relativistische ondertoon heeft. Naarmate men meer overtuigd is van de blijvende geldingskracht van de christelijke waarden en normen, komt men uit de bus als iemand met een geringere perspectiefbreedte.

Dat er een zekere samenhang bestaat tussen christelijke orthodoxie en antisemitisme komt onder meer doordat het begrip antisemitisme niet afgegrensd wordt van anti-judaïsme. In deze benadering zou men moeten kiezen voor een godsdienstig relativisme (op z'n minst ten aanzien van het jodendom voor een tweewegenleer) om niet als een kleine antisemiet ontmaskerd te worden. Dat is echter heel duidelijk een brug te ver, hoeveel sympathie men verder ook voor het joodse volk mag hebben.