Boekrecensie

Titel: Schets van de geschiedenis van de Hongaarse gereformeerde kerk
Auteur: drs. J. J. A. Colijn
Uitgeverij: Willem de Zwijger Stichting
Apeldoorn, 1998
Pagina's: 50
Prijs: ƒ 9,50

Recensie door dr. ir. J. van der Graaf - 30 september 1998

Drs. Colijn zet Hongaarse kerk in historisch perspectief

Een schets van een protestantse kerk

Drs. J(os) J. A. Colijn, sinds januari 1997 (vrijgemaakt) gereformeerd predikant te IJsselmuiden, studeerde in de jaren 1989 en 1990 aan de Theologische Academie in Debrecen (Hongarije), in het kader van een afstudeerproject aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in Kampen. Van de Willem de Zwijger Stichting ontving hij het verzoek om voor de bekende reeks “Reformatorische Stemmen” een deeltje te verzorgen over de geschiedenis van de Hongaarse Gereformeerde Kerk.
De auteur is zich bewust dat aan de rijke Hongaarse kerkgeschiedenis niet in een beknopte brochure recht kan worden gedaan. Hij gaf de brochure dan ook de titel mee “Schets van de geschiedenis van de Hongaarse gereformeerde kerk”. De benamingen hervormd en gereformeerd kunnen overigens gelijkelijk voor deze kerk worden gebruikt, omdat er geen afscheidingen waren en de Hongaarse taal slechts het woord “reformatus” kent, te vertalen door hervormd en gereformeerd. Wel loopt de geschiedenis van deze kerk parallel met die van de Lutherse Kerk. Voor de ontwikkeling in beide kerken gebruikt de auteur daarom de naam “protestants”.

Waarom speciaal aandacht voor de Hongaarse Gereformeerde Kerk? Ongetwijfeld heeft dat te maken met de nauwe contacten die er al eeuwenlang tussen de protestantse kerken in Nederland en de kerk in Hongarije bestaan. Er zijn ook parallellen in hun geschiedenis. In Hongarije waren de voorlopers van de Reformatie de Hussieten (in Zuid-Hongarije en Zevenburgen) en de Taborieten, die aan het eind van de vijftiende eeuw fundamentele kritiek uitoefenden op de kerkelijke misstanden.

Veldslag
Van grote betekenis voor de verbreiding van de Reformatie was de slag bij Mohaos (29 augustus 1526), toen de Turkse legers het Hongaarse leger vernietigend versloegen (200.000 doden) en een groot deel van de roomse kerkleiding om het leven kwam. Toen had het gedachtegoed van de Reformatie via handelsreizigers het land al bereikt, maar nog geen vaste voet gekregen. Ook in Hongarije rookten de brandstapels. Na de slag bij Mohaos werden de vervolgingen nog heviger, maar uiteindelijk bleef de Roomse Kerk lange tijd stuurloos en kreeg de Reformatie kans zich krachtig uit te breiden. Aan het eind van de 16e eeuw was 80 tot 90 procent van de Hongaren tot het protestantisme overgegaan.

De Hongaarse gereformeerden hebben in hun wordingsperiode geducht te lijden gehad van zowel Turken als van papen, te weten van de Turkse bezetter en van Rome, dat in het Oostenrijkse rijk van de Habsburgers een machtig bondgenoot had. Uiteraard blijft niet ongenoemd de bevrijding door Michiel Adriaensz. de Ruyter van de 26 protestantse predikanten van de galeien in Napels in het jaar 1676, een gebeurtenis die onuitwisbaar in het geheugen van de Hongaren is gegrift.

Uiteindelijk zou de door de Habsburgers geleide Contrareformatie echter het percentage protestanten in Hongarije tot 35 procent terugbrengen. Pas in 1848 kwam er absolute gelijkheid voor alle kerken in Hongarije.

Kenmerken
De Hongaarse Reformatie was getekend, zegt Colijn, door nationale ellende, door nationale verschillen en door kerkelijke en nationale structuren. De presbyteriaal-synodale kerkstructuur werd in Hongarije bijvoorbeeld niet ingevoerd. Men werd gereformeerd in de leer, maar onder een hiërarchisch kerkbestuur. Bisschoppen en senioren hadden toezicht over leer en leven van de predikanten. Voor ouderlingen en diakenen was geen plaats, zegt de auteur. Pas in de achttiende eeuw zouden presbyteria een plaats krijgen, maar binnen de hiërarchische structuur.

Wat de leer betreft merkt de auteur op dat mede onder invloed van Calvijn de predestinatie grote invloed kreeg, „niet als noodlotsgedachte maar in calvinistische zin als troost voor Gods kinderen”. Hier met name, zowel met betrekking tot de leer als inzake de kerkinrichting, moet het geschrift van Colijn verhelderend genoemd worden, temeer daar hij zich behalve op Nederlandse auteurs ook baseert op Hongaarse theologen van vroeger en nu.

Bijbelvertaling
Aandacht krijgen ook de vertaling van de Bijbel door Gaspar Karoly (1590), te vergelijken met de Nederlandse Statenvertaling, de invloed van het Engelse puritanisme en van de Nadere Reformatie dankzij Amesius en Coccejus, die in Franeker aan vele Hongaarse studenten les gaven, de psalmberijming van Molnár (1607), de ontwikkeling van de kerkelijke scholen, maar ook, in de twintigste eeuw, de invloed van Karl Barth en van Abraham Kuyper. De invloed van Kuyper bleef overigens beperkt omdat zijn “historisch calvinisme” niet paste in de Hongaarse context.

Het geschrift van Colijn loopt uit op de twintigste eeuw, een eeuw van „nieuwe beproevingen”. Bij de Vrede van Versailles na de Eerste Wereldoorlog werd het grondgebied van Hongarije tot eenderde van de oorspronkelijke omvang teruggebracht en leefden voortaan 3,5 miljoen Hongaren buiten de landsgrenzen. De tijd van de communistische overheersing, nog maar kort achter ons, wordt ook beknopt beschreven. Een evaluatie van de tijd na de Wende is nog nauwelijks mogelijk.

Helder
In kort bestek geeft Colijn een helder inzicht in de ontwikkeling van het gereformeerde kerkelijk leven in Hongarije. Ieder die met de Hongaarse Hervormde Kerk contacten heeft, zou dit geschrift moeten lezen om enigszins bekend te raken met wat ons daar en hier historisch bindt en ook waar verschillen liggen.

Bij een beknopt geschrift valt altijd een opmerking te maken met betrekking tot wat men mist. Eén ding wil ik noemen. Ik acht het een manco dat slechts in een tussenzin aandacht is gegeven aan de uitwisseling van studenten in de theologie tussen Nederland en Hongarije, zoals die in Franeker plaatsvond. Ook het Stipendium Bernardinum, waardoor het mogelijk was dat vele studenten uit Hongarije hier konden studeren, had een plaats mogen hebben. Dat doet aan de waardering van het gebodene intussen niets af.