Titel: Buskes dominee van het volk – een biografie
Auteur: dr. E. D. J. de Jongh
Uitgeverij: Kok
Kampen, 1998
ISBN 9024 2936 0 X
Pagina's: 460
Prijs: ƒ 45,-

Recensie door dr. ir. J. van der Graaf - 23 september 1998

Buskes kon fel in het geweer komen als Christus werd aangetast

Meer dan een rebelse, rooie dominee

Dominee Buskes zou spreken op een kerstvergadering van de nog prille reformatorische studentenvereniging CSFR, in het jaar waarin ik voorzitter was. Hij was plotseling door ziekte verhinderd. Dr. F. de Graaff kwam in zijn plaats. Ik sprak er mijn dankbaarheid over uit dat dr. De Graaff Buskes wilde vervangen. Waarop deze enkele minuten lang met passie duidelijk maakte dat het uitgesloten was dat hij Buskes zou vervangen.

Buskes vertegenwoordigde een andere leefwereld. Daarmee was getypeerd hoe hij bij De Graaff 'lag'. De rebelse, rooie dominee van Amsterdam, zoals hij eenzijdig te typeren valt, mocht dan in Amsterdam bomvolle kerken hebben, hij mocht in evangelisatiesamenkomsten scharen mensen onder zijn gehoor hebben, in de gereformeerde wereld in de ruimste zin van het woord was Buskes toch een buitenstaander. Hij werd aanbeden en verguisd.

Toch was hij een van de buitenbeentjes die voor de CSFR kwamen spreken. Het was in de tijd van mede-amici zoals Jan Jongeneel, Bert Scholten, Piet van Rhee, Johan Blaauwendraad, Chris Janse en Kees Tukker, om maar een handvol studenten te noemen die in de brede waaier van de gereformeerde gezindte hun plaats hebben gekregen, maar ook van de tegendraadse Klaas van de Sluis, later oprichter van de Evangelische Volks Partij. Ook hier was Buskes (uiteraard) omstreden. Maar onvergetelijk was zijn lezing op een zomerconferentie over wereldgelijkvormigheid, waarin hij onder andere over de (geëmancipeerde) gereformeerde kleine luyden in die tijd zei: „In goeie doen geraakt, maar principieel verloren”.

Dezer dagen verscheen een imposante biografie over dr. J. J. Buskes van de hand van dr. E. D. J. de Jongh, die Buskes al vanaf zijn eigen studententijd kende omdat hij bij hem “op kamer” was. Toen ik dit boek had gelezen, besefte ik hoe ik Buskes ben blijven volgen in wat hij schreef. In Rotterdam hoorde ik hem van tijd tot tijd preken, onder andere in zijn opendeurdiensten. Er lag derhalve voor mij in dit boek een in grote lijnen bekend verhaal op tafel, hoewel uiteraard in detail ook weer nieuw, en verder uitermate goed en boeiend geschreven. Mijn leef-tijd kwam tot leven.

Gereformeerd?
Was Buskes gereformeerd? Hij was het ooit wel in die zin dat zijn wortels liggen in de Gereformeerde Kerken. De Utrechtse JV “Soli Deo Goria” was zijn eerste leerschool, meer dan de catechisatie, naar hij zelf zegt. Al vroeg werd hij echter geboeid door socialistische schrijvers, al of niet behorend tot de kerk, zoals Domela Nieuwenhuis, Troelstra, ds. Bart de Ligt van de Bond van Christen Socialisten en Henriette Roland Holst, „de radicale dichteres”. Maar geloofsmatig wortelde hij in het gereformeerde erfgoed. Van tijd tot tijd kerkte hij echter bij de hervormde Utrechtse ds. J. R. Slotemaker de Bruïne en op het gymnasium werd hij gevormd door de hervormde ds. M. J. A. de Vrijer, een leraar „om nooit te vergeten”.

Tijdens zijn studie aan de VU werd de dogmaticus Herman Bavinck zijn leermeester. Maar toen maakte hij ook deel uit van de Nederlandse Christen-Studentenvereniging, waarvan veel hervormden lid waren, een beweging die echter in de Gereformeerde Kerken van die dagen zwaar onder vuur lag vanwege de openheid naar de wereld; behalve bij Bavinck. Ook onderging hij de invloed van de in 1905 overleden hervormde theoloog dr. J. H. Gunning jr. Karl Barth was voor hem „een bevrijding”. Zonder De Vrijer zou hij geen theologie zijn gaan studeren, zonder Barth zou hij geen dominee zijn geworden.

Bleef Buskes gereformeerd? Niet in die zin dat hij tot de Gereformeerde Kerken bleef behoren. Toen hij twee jaar predikant was in Oosterend op Texel, raakte hij betrokken in het conflict rondom ds. J. G. Geelkerken, die in een catechismuspreek had gezegd dat de verhalen in Genesis „ons voor eigenaardige moeilijkheden plaatsen”. Het ging in Genesis 3 om „bewoordingen die aan onze aardse bedeling waren ontleend”. Maar, zei Geelkerken, vaststaat dat wij in Genesis 3 de goddelijke bekendmaking hebben van een historisch feit, het feit van de zondeval, die plaatsgevonden heeft aan het begin van de geschiedenis van ons menselijk geslacht. De slang in het paradijs veronderstelde hij echter de satan zelf te zijn. En zo ontstond de kwestie over de vraag of de slang al of niet had gesproken. Schorsingen en afzettingen leidden tot het ontstaan van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, waartoe ook Buskes kwam te behoren.

Geelkerken
Opmerkelijk is dat dr. De Jongh nu in zijn Buskes-biografie tot de conclusie komt dat Buskes geen volgeling van Geelkerken was, hoewel hij wel in diens blad “Woord en Geest” schreef. Geelkerken zelf sprak uit dat hij in Amsterdam onderwerp was „van alle gesprekken in alle kringen”. Zo'n houding lag hem niet. De Jongh zegt dat de opstelling van Buskes in het conflict veel minder te maken had met Geelkerken dan met wat hij van zijn leermeester Bavinck had geleerd. Buskes kwam in conflict met de rechtlijnigheid van een „zelfgenoegzame belijdeniskerk”, waarin het meer ging om “wat er stond” dan om de betékenis (voor het heden) van wat er stond.

Zijn leven lang is Buskes niet losgekomen van de kwestie die hem in 1926 buiten de Gereformeerde Kerken bracht. Hij hield er, zoals bij elke kerkscheuring het geval is, wonden aan over. Zijn studiegenoot K. Schilder voegde hem toe dat hij afbrak wat God had gebouwd. H. H. Kuyper zei hem in die dagen dat hij altijd nog hervormd kon worden. Maar wat moest hij daar, want hij was voorstander van leertucht ten aanzien van “modernen”, ofwel degenen die de heilsfeiten geweld aandeden, maar niet „in de geest van Assen”. De enige die met hem contact bleef houden, was „zijn beminde leermeester” prof. dr. F. W. Grosheide, die hem later, bij zijn 25-jarig ambtsjubileum, schreef: „De weg, die u de laatste jaren bewandeld hebt, acht ik onjuist, al blijf ik ervan overtuigd dat U hem bewandeld hebt uit liefde voor de Here Jezus en Zijn kerk”. Zelf schreef hij over de kwestie dat het niet eenvoudig is „de kluwen van recht, onrecht en eigengerechtigheid' te ontwarren”.

Wanneer men de kwestie-Assen op zichzelf beschouwt, namelijk Geelkerkens uitspraak dat het in de eerste hoofdstukken van Genesis gaat om „bewoordingen aan onze aardse bedeling ontleend” moet men zich afvragen of dit anders was dan wanneer Calvijn zegt dat God Zich in de beschrijving van de schepping heeft gericht naar ons menselijke bevattingsvermogen. De vraag is echter wel welk schriftbeginsel hier uiteindelijk aan ten grondslag lag of tot welk schriftbeginsel dit zou leiden, ook bij Buskes.

Hervormd
Uiteindelijk werd Buskes in 1943 hervormd. In die kerk raakte hij bevriend met K. H. Miskotte, met de ook uit de Gereformeerde Kerken afgezwaaide dichter Fedde Schurer, de vrijzinnige dr. W. Banning en met de dichter H. M. van Randwijk, allen socialist. De vrijzinnigheid van Banning deelde hij niet, diens socialistische visie wel.

Buskes had evenwel dermate grote kritiek op de kerk(en) als instituut en de leiders ervan, dat men hem ook moeilijk een echte hervormde dominee kon noemen. Kerkelijk raakte hij nooit ergens echt thuis. Hij was –zoals de titel van het boek terecht aangeeft– „dominee van het volk”. Dat betekende enerzijds dat hij een soort heilssoldaat was, een geziene gast bij het Leger des Heils, maar ook in bijeenkomsten voor buitenkerkelijken. In Amsterdam, waar hij met onderbrekingen (driemaal) 26 jaar lang dominee was, zei men echter van hem dat hij met Jezus de straat op ging. Mensen moesten van Jezus horen. Daarin ging hij (theologisch) ver: „Amsterdam een stad van God”. Dat hij de Amsterdammers bereikte, blijkt uit het feit dat er bij zijn afscheid 3000 mensen waren van allerlei slag en snit.

Maar de zeggenschap van Christus ging voor hem verder dan het persoonlijke leven. Daarom kwam hij op voor recht en gerechtigheid, wat hij ook doorvertaalde naar de concrete situatie van de Amsterdammers. De kerk knipte, vond hij, maar al te vaak de rand van de samenleving af. Kerntekst in dezen was voor hem Micha 6:8: „Wat eist de Heere van u, o mens, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God?” Zo werd hij bekend als “de rooie dominee”.

Gegeven de reacties herkende hij zich in wat een Zuid-Amerikaanse bisschop zei: „Als ik de armen brood geef, ben ik een heilige, wanneer ik vraag waarom ze geen brood hebben, ben ik een communist”. Maar communisme en marxisme waren hem vreemd. Het ging om Christus en diens Rijk. In zijn Amsterdamse tijd debatteerde hij daarom met Sam de Wolf, „de rebbe van het marxisme”, alsook met atheïsten van allerlei soort. En nog in de jaren zeventig –hij overleed in 1980– koos hij kritisch positie tegen de marxistisch getinte beweging “Christenen voor het Socialisme” (van ds. Rochus Zuurmond en anderen).

Zijn strijd om gerechtigheid bracht hem in de Tweede Wereldoorlog tot krachtig protest tegen het nazisme, met name tegen de jodenvervolging (hij bracht drie maanden door in het kamp Sint-Michielsgestel). In de oorlog zag hij „de gerichten over onze zonde en de afgodendienst”. Het bracht hem niet tot lijdelijkheid. Zijn (niet geradicaliseerd) pacifisme kwam toen op spanning te staan. Met het socialisme binnen de PvdA (besmet door D'66) werd hij al spoedig ongelukkig.

Opstanding
Waarom was hij echter meer dan een rebelse, rooie dominee? Omdat hij ook fel in het geweer kon komen wanneer de Persoon en het werk van Christus, met name de heilsfeiten, werden aangetast. Tegenover de vrijzinnige dr. A. de Wilde schreef hij dat hij geen „gestorven Jezus en een opgestane Christus” kende maar dat hij „geloofde in Jezus Christus, gestorven en opgestaan”. En fel trok hij van leer tegen prof. dr. P. Smits, toen deze de verzoening door voldoening loochende. Hij sprak over „een wijze van theologie bedrijven van een kermisganger in een schiettent”. Men zou vandaag verlangen naar zulk een theoloog uit het midden, gezien geruchtmakende boeken als van Den Heyer en Kuitert.

Daarom is het tragisch te noemen dat Buskes aan het eind van zijn leven in groot conflict kwam met de opstellers van het “Getuigenis” in 1972 van G. C. van Niftrik, G. P. van Itterzon, W. Aalders, H. Jonker, mevrouw J. A. van Ruler-Hamelink en ondergetekende, dat zich keerde tegen de horizontale, politiek-messiaanse theologie en opkwam voor de belijdenis aangaande de heilsfeiten. Hij noemde het Getuigenis „gestolde lava”. Met zijn erepromotor en vroegere vriend Van Niftrik kwam hij in botsing. Ook ondergetekende kwam met hem tot een krachtdadige aanvaring, tijdens de afscheidsreceptie van zijn vroegere Amsterdamse (Doorbraak-)vriend en collega M. A. Groenenberg, op een wijze dat de muren van Hydepark ervan dreunden.

De biograaf behandelt ook deze periode eerlijk, waarbij hij opmerkt dat Buskes aan de bedoeling van de schrijvers was voorbijgegaan en het Getuigenis interpreteerde alsof het tegen hemzelf was gericht.

Zekere jaloezie
Dit alles neemt niet weg dat ik van heler harte voldeed aan het verzoek om deze bijdrage over Buskes' biografie te leveren. Buskes was een man van radicale keuzen. Ongetwijfeld heeft hij door zijn radicale optreden vaak ook mensen geschokt of gekwetst doordat hij hun opvatting scheeftrok. Ik noem dr. K. H. E. Gravemeyer, de secretaris-generaal, diens moedige houding in de Tweede Wereldoorlog ten spijt. En in zijn theologische stellingnamen hingen schilderijen soms scheef.

Maar met een zekere jaloezie heb ik me vaak afgevraagd waarom de gereformeerde gezindte nooit een dominee voortbracht die met zo veel passie opkwam voor gerechtigheid in de wereld veraf en dichtbij en tegelijk hartstochtelijk ervan overtuigd was „een goed woord voor Jezus” te moeten spreken voor het hele volk, tot in de krochten van Amsterdam toe. Het fundamenteel-kritische artikel in theologische zin, dat ook te schrijven zou zijn, houd ik daarom nu binnenboord. Het gaat immers om een zeer lezenswaardige biografie.