Titel: God heeft een Zoon! Israël in de Schrift en de betekenis van Israël voor de gemeente
Auteur: Floor van der Rhee
Uitgeverij: Fuma
Delft 1998
ISBN 90 803952 1 8
Pagina's: 356
Prijs: ƒ 49,95

Recensie door ds. W. Silfhout - 9 september 1998

Van der Rhee bestrijdt vervangingstheologie

Israëls betekenis
voor de gemeente

Onder de titel “God heeft een Zoon” beijvert schrijver Floor van der Rhee zich in 342 bladzijden om aan te tonen dat de kerk zich het verbond tussen God en Israël en alle beloften van het verbond ten onrechte heeft toegeëigend. Daardoor zou volgens hem de vervangingstheologie zijn ontstaan (de leer dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen). De kerk heeft, waar ze zich stelde op de plaats van het volk Israël, een teken bedacht dat uitbeeldt hoe God in de lijn van de geslachten van de kerk zou werken, namelijk de kinderdoop, het grote symbool van de vervangingstheologie, aldus de schrijver.

Tegelijkertijd met het aantasten van de plaats die God in Zijn Woord aan Israël heeft gegeven, zouden, volgens Van der Rhee, de gaven van de Heilige Geest zijn opgehouden. De taak van het volk Israël als priesterlijk koninkrijk om de aarde te zegenen, werd geblokkeerd. De verbinding tussen de Heere Jezus –die hij steevast met de Hebreeuwse naam Yeshua HaMashiach noemt– en de kerk via het joodse volk was verdwenen, de gaven van de Geest hielden op. Antisemitisme was het gevolg. Als de vervangingstheologie nu maar verdwijnt, dan zal dat volgens Van der Rhee de volgende consequenties hebben:

•In plaats van de kinderdoop te hanteren zullen de gelovigen zich laten dopen door onderdompeling en de Heilige Geest ontvangen.

•In plaats van dat de gaven van de Geest ophouden zullen de gaven weer gaan functioneren.

•In plaats van verdorvenheid zal er een grote opwekking komen en zal de kerk wandelen in het licht van God, dat zal worden verspreid door de Messiasbelijdende joden.

•In plaats van antisemitisme en de grote verdrukking van de joden komt dat de kerk Israël zal gaan zegenen en voor Israël bidden.

De schrijver van het boek, dat als ondertitel heeft “Israël in de Schrift en de betekenis van Israël voor de gemeente”, is nogal pretentieus als hij zegt dat voor velen Israël geen betekenis heeft bij het lezen van de Schrift en dat men niet weet wat men met Israël aan moet. Hij wil in dit boek daar inzicht in geven en Israël de rechtmatige plaats geven die het volgens Gods Woord heeft.

Belijdenisgeschriften
Van de klassieke belijdenisgeschriften wil de schrijver niet weten. De „gereformeerde traditie”, zoals hij dat noemt, is een koesteren van eigen denkbeelden. We moeten terug naar het Woord, naar de joodse wortels. Ook in evangelische kring bespeurt de schrijver de „eeuwenoude vervangingstheologie”, alhoewel niet in een gereformeerd jasje.

Wat moeten we hiervan zeggen? Zouden onze belijdenisgeschriften, die in tijden van grote geestelijke worsteling en strijd tot stand zijn gekomen, dan in strijd met de Schrift zijn? Als dat ook maar enigszins denkbaar zou zijn, dan had Guido de Brès denk ik in artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet gezegd: „Men mag ook gener mensen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods”. En dan kan de schrijver wel beweren dat in de praktijk de belijdenisgeschriften hoger staan dan het Woord, maar de belijdenisgeschriften zijn toch niet meer en niet minder dan een samenvatting en een levende uitdrukking van hetgeen we juist op grond van het Woord van God geloven?

Er is overigens niets nieuws onder de zon. In een preek over 2 Timótheüs 1:13 zegt G. Bonnet (1723-1805): „Het is waar, velen, vooral in deze tijd, keuren de belijdenissen af. Maar wanneer men de zaak nauwkeurig onderzoekt, blijkt het duidelijk dat ze zelf één of ander ontwerp van leerstellingen gevormd hebben en dat ze de bestaande belijdenissen afkeuren, omdat ze niet overeenkomen met hún denkbeelden”.

Licht der heidenen
Ik kan slechts enkele zaken uit dit boek aanhalen. Bijzonder merkwaardig komt mij de uitleg van het bekende Jesaja 53 voor. Dat de Heere Jezus gestorven is voor de goddelozen, veronderstelt Van der Rhee als bekend. Vervolgens stelt hij de vraag: „Maar voor wie heeft Yeshua HaMashiach geleden?” Het antwoord is dan: Voor het joodse volk, want dat wijzen de teksten duidelijk aan. Zij spreken immers van „om de overtreding Míjns volks” en „Als wíj Hem aanzagen” enzovoort. Het joodse volk wordt dankzij het lijden en sterven van zijn Messias hersteld, aldus Van der Rhee. We mogen, zegt hij, Jesaja 53 niet van Israël, het joodse volk afpakken. Wij, de heidenen, mogen ons echter verheugen over de vrede van Jeruzalem. „Dan zullen ook wij deel hebben aan het licht dat Israël is opgegaan, want Hij is ook het Licht der heidenen. Zo is Yeshua HaMashiach ook onze vrede en hebben ook wij de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar de rijkdom Zijner genade”.

Ik zou hier een paar dingen van willen zeggen. In de eerste plaats dat Jesaja 52:15, waar gezegd wordt dat Hij vele heidenen zal besprengen en dat met hoofdstuk 53 één geheel vormt, voor de exegese van Jesaja 53 van groot belang is en geen enkele aanleiding geeft om Gods kinderen te beroven van de onuitsprekelijke troost, wanneer het door het geloof mag worden bewonderd: „Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen (...) Maar Hij is om onze overtredingen verwond”. Ten tweede zou ik de vraag willen stellen: Wat heeft Filippus aan de Moorman uit Handelingen 8 verkondigd? Heeft hij hem de vrede van Jeruzalem verkondigd? Nee, toch. Ik lees: „En verkondigde hem Jezus”.

Bloedschuld
Ik wees er reeds op dat de schrijver de kinderdoop verwerpt. Vele schriftbewijzen die daarvoor door gereformeerde auteurs zijn aangehaald, worden door hem besproken en voorzien van een andere, in zijn gedachten passende 'exegese' als niet terzake doende opzij gezet. Zo zegt hij dat ons doopformulier het niet bij het rechte eind heeft als het in het gebed vóór de doop stelt dat door het doorgaan van het volk van Israël door de Rode Zee „de doop beduid werd”. Nee, zegt Van der Rhee, Paulus bedoelde alleen maar de gelovigen te waarschuwen dat ze niet zouden zondigen.

Ik sluit me dan liever maar aan bij de kanttekenaren, die bij 1 Korinthe 10:1, waar Paulus spreekt van het volk van Israël hoe zij allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn doorgegaan, onder andere opmerken: „Hetwelk Paulus hier betuigt een tegenbeeld geweest te zijn van onze doop, gelijk Petrus spreekt van de verlossing van Noach in de ark uit het midden van de zondvloed”. De verwijzing daar naar 1 Petrus 3:21 zegt genoeg.

De schrijver gaat zelfs zo ver in de veroordeling van de kinderdoop dat hij beweert dat men door “ja” te zeggen tegen de kinderdoop en zichzelf niet te laten dopen, men in de bloedschuld van de kerk deelt. De kinderdoop is immers volgens hem gebaseerd op een verbond dat niet bestaat, dus op een leugen.

Zwakte van betoog
Als hij het vervolgens bestaat om de kinderdoop in één adem te noemen met de holocaust (de massale moord op de joden in de Tweede Wereldoorlog) als vruchten van dezelfde boom en even giftig, dan krijg ik de neiging het boek dicht te slaan en stichtelijker lectuur te lezen. Wat men ook vindt van iemands argumentatie, dergelijke uitspraken zijn mijns inziens volstrekt ongepast. Als we dit soort vergelijkingen nodig hebben om ons gelijk te krijgen, dan geeft dat meer de zwakte van het betoog aan dan dat we erdoor overtuigd worden...

In zijn pogingen de vervangingstheologie te bestrijden, slaat de schrijver zodanig door dat hij ook al degenen die biddend en worstelend bezig zijn om zich te bezinnen op de plaats van het volk Israël in de nieuwtestamentische bedeling op z'n zachtst gezegd geen dienst bewijst. Hij schiet zijn doel ver voorbij. Er zijn gelukkig schriftgetrouwe theologen die geen vervangingstheologie leren maar met de bijbelse gegevens evenwichtiger omgaan dan in dit boek gebeurt.