Boekrecensie

Titel: Chamfort, de lachende mensenhater. Misantropie in de achttiende eeuw
Auteur: Evert van der Starre

Uitgeverij: Walburg Pers
Zutphen, 2000
ISBN 90 5730 065 6
Pagina's: 157
Prijs: ƒ 34,50

Recensie door J. C. Karels - 25 april 2001

Sombere gedachten misantroop Chamfort over samenleving

„De wereld is een
belabberd toneelstuk”

De weg van Chamfort was geplaveid met pech en mislukkingen. Zo liep de première van zijn tragedie ”Mustapha et Zéangir” (1776) in Parijs uit op een fiasco. Daarna bracht beschuldiging van plagiaat hem in opspraak. Tijdens het schrikbewind van Robespierre werd hij opgeborgen in een bomvolle Parijse gevangenis, en later deed hij een poging tot zelfmoord, die mislukte. De wereld, oordeelde Chamfort, is maar een „belabberd toneelstuk.”

Sébastien Nicolas de Chamfort (1740-1794) was een aristocratische bastaardzoon wiens haat-liefdeverhouding tot de adel hem inspireerde tot talloze bijtende aforismen, die hij noteerde op stukjes papier. Mogelijk waren ze bedoeld voor een boek. De vergelijking met een illustere zeventiende-eeuwse voorganger dringt zich op. De geestige en scherpzinnige ”Pensées” van Pascal vormden het materiaal voor een apologetisch boekwerk dat eveneens nooit uitkwam. Anders dan Pascal was Chamfort bepaald geen ernstig en diepgelovig mens, wat wel blijkt uit zijn lijfspreuk: „Het meest verknoeid hebben we de dag waarop we niet gelachen hebben.”

Als kruidenierszoon met een adellijke moeder kon hij fluiten naar de voorrechten die in de achttiende eeuw aan de adelstand verbonden waren. Burgerman noch edelman, die tweeslachtige positie bepaalde zijn visie op het leven. In de talloze publicaties over hem is het woord ressentiment niet van de lucht.

Weerzin
Na een studie in Grieks, Latijn, geschiedenis en retorica moet zijn pen het geld opleveren. Schrijvers die geen bestsellers produceerden, maar wel talent hadden en niet tot de ”underground” wilden afzakken, probeerden historiograaf of bibliothecaris van adellijke families te worden.

Chamforts maatschappelijke positie brengt met zich mee dat hij afhankelijk is van gunsten en weldaden. Hij heeft voldoende tijd om na te denken over de betekenis van de ”bienfaits”, de ongelijkheid tussen de weldoener en de welgedane en de vernederde positie waarin laatstgenoemde zich bevindt. Zo stelt Chamfort in navolging van Seneca –die een verhandeling over de weldaden schreef– vast dat de waarde van een weldaad afhangt van de gezindheid van de gever. „Elke weldaad die het hart niet heeft geraakt wekt weerzin.”

Slachtoffers
De relatie met de misantropie (de mensenhaat) is dan nog slechts een kleine stap. De welgedane, die de motieven van zijn weldoener doorziet, zal gevoelens van genegenheid kunnen koesteren als die motieven oprecht zijn. Afkeer ontstaat als hij ontdekt dat zijn weldoener hem in onderworpenheid aan zich probeert te binden. „De weldoener die onder het mom van vriendschap anderen protegeert en tiranniseert doet me denken aan de misdadige priester die vergif toediende in de hostie.”

Chamforts vinnige tirades raken het probleem van de principiële ongelijkheid die heerst in de standenmaatschappij van het Ancien Régime. Als een natte dweil ligt het systeem van de weldoenerij over achttiende-eeuws Europa. Haarscherp ontmaskert de scherpschrijver corruptie, bedrog, het onrechtvaardige machtssysteem waarvan hij zichzelf slachtoffer weet, de superioriteit van de weldoener, en de inferioriteit van zijn cliënt. In de eenzaamheid is het gelukkiger leven dan in de wereld, leert Chamfort. Want in de eenzaamheid denkt men aan dingen, in de wereld noodgedwongen aan mensen. Wie ontdekt welke conventies er heersen in de omgang tussen adel en gewone mensen, bevindt „dat de samenleving een marktplaats is voor stompzinnige oplichters en hun slachtoffers.”

Oordeel
Romanist Evert van der Starre beschrijft eerst de ontwikkeling van het begrip misantroop, dat al in de Oudheid bekend is. De misantroop wil met rust gelaten worden en slingert ongewenste bezoekers bijvoorbeeld stenen naar het hoofd. In later tijden spreekt de figuur tot de verbeelding van Shakespeare, Molière, Schiller, Swift en Arthur van Schendel.

In de volgende hoofdstukken thematiseert Van der Starre de biografie en de ideeën van Chamfort, zoals zijn visie op weldaden, dank en verdiensten, en op de vrouw en de vriendschap. Elk hoofdstuk besluit met een beperkte collectie aforismen. Soms roepen ze pertinente tegenspraak op – dat mensen alleen maar „leeg en ijdel” zijn wil er bij mij moeilijk in, maar die uitspraak kan te maken hebben met de saloncultuur waarvan Chamfort een exponent was.

Daarentegen is het verademend te lezen dat er eeuwen zijn „waarin de openbare mening de onzinnigste is”. Een dergelijke uitspraak opent mogelijkheden om de openbare mening die nogal eens als een soort imperatief wordt voorgesteld gewoonweg te negeren, als men dat nodig oordeelt. Boeiend zijn Chamforts gedachten over de levensnoodzaak van illusies en de weldaad van de eenzaamheid die we ook bij andere grote denkers aantreffen. Als het over illusies gaat, treft me tegelijk zijn idee dat genoegens op illusies kunnen berusten, geluk alleen op waarheid.