Boekrecensie

Titel: Wie zeggen de mensen dat ik ben. Lastige vragen over het christelijk geloof
Auteur: Eginhard Meijering

Uitgeverij: Balans
Amsterdam, 2000
ISBN 90 5018 518 5
Pagina's: 223
Prijs: ƒ 34,50

Recensie door J. M. D. de Heer - 18 oktober 2000

Dr. E. P. Meijering schrijft eerlijk boek over lastige vragen

Peter praat met twijfelende Tom

In veel boeken over de geloofsleer komen de tegenwerpingen van tegenstanders slechts summier en pas in tweede instantie aan de orde. In zijn nieuwste boek laat dr. E. P. Meijering juist van meet af aan alle ruimte voor diepgaande discussies over het christelijk geloof. De ruimte die twijfel en kritiek krijgen, kan een eenvoudig kerkganger echter ook teleurgesteld, of zelfs vertwijfeld achterlaten.

Je zou het niet direct verwachten van dr. E. P. Meijering, een boek in de vorm van samenspraken. De vele publicaties van de lector Vroege Kerk aan de theologische faculteit Leiden zijn doorgaans diepgaande wetenschappelijke studies rond de kerkvaders. Het is vooral de laatste vijf jaren dat hij jarenlange studie van de kerk- en dogmengeschiedenis vertaalt in meer populaire werken.

Openhartig
In zijn nieuwste boek, ”Wie zeggen de mensen dat ik ben. Lastige vragen over het christelijk geloof”, brengt dr. Meijering op openhartige wijze zijn eigen positie ter sprake. Hij doet dat door gesprekken tussen Peter, die de stem van zijn geloof vertolkt, en Tom, ofwel de „emotionele twijfel en rationele kritiek” van de auteur. Zo beziet de remonstrantse Meijering zichzelf: aangeraakt door het christelijk geloof én beïnvloed door de moderne tijd met zijn wetenschappelijke bestudering van de Bijbel (zie blz. 37) en de daarbij behorende twijfel over de schepping en wonderen als de maagdelijke geboorte (blz. 70) en de lichamelijke opstanding (blz. 148) van de Heere Jezus. Wat Meijering betreft mag je bijvoorbeeld wat de Bijbel over de maagdelijke geboorte zegt, een legende noemen.

De „lastige vragen” van de moderne tijd aan het christelijk geloof brengt Meijering helder én levendig ter sprake. De samenspraken zitten knap in elkaar; ze vervelen geen moment en bieden bijzonder veel informatie.

Misschien is het boek daarom wel zo helder, omdat Meijering zich niet verliest in eindeloze nuanceringen, die onze tijd soms lijken te kenmerken. De stukken komen telkens direct op tafel.

Twijfel en kritiek
Opvallend is dat Peter (de stem van Meijerings geloof) stelt dat hij zich het Evangelie eigen maakt door kritische vragen te stellen (blz. 17). Bladzijde 46 geeft inzicht in wat de praktische consequenties zijn van deze ruimte die de auteur inruimt voor twijfel en kritiek. „Dat Jezus wellicht”, schrijft hij, „de tweede persoon van de Drie-eenheid genoemd zou kunnen worden, is geen zaak van geloof, maar van theologische reflectie die voor bepaalde mensen in de kerk, vooral voor predikanten, zinvol zou kunen zijn.”

Zelf ziet Meijering in het Nieuwe Testament geen duidelijke ondersteuning voor de Drie-eenheid (blz. 64). Een bezwaar vindt hij dat niet. Als kerkvaders en reformatoren wel vanuit de Bijbel de Drie-eenheid willen aantonen, leest Meijering dat met een „verheven glimlach.”

Hoewel geloof en twijfel het bij de auteur blijkbaar vrij goed bij elkaar uithouden, dringt ook de vraag of deze combinatie uiteindelijk geen afbreuk doet aan het geloof van hen die wel onder de indruk komen van de kritische vragen, maar die niet de vaak vernuftige redeneringen in de antwoorden kunnen volgen. Anders gezegd, wordt bij een prediking in de lijn van de remonstrantse voorganger Meijering de gemeente gevoed?

Meijering vindt zelf „niets vervelender dan gesprekken van mensen die het met elkaar eens zijn” (blz. 18). Is de kracht van de belijdenis niet juist dat christenen met elkaar hetzelfde geloven en dat uitspreken, niet omdat ze een sluitend bewijs vonden, maar omdat ze, door het getuigenis van de Heilige Geest, overtuigd werden, ook van wat het voorgeslacht als het wezenlijke in de Schrift zag?

Verzoening
Meijering voelt zich zowel thuis in 'zijn' Remonstrantse Broederschap, omdat daar allerlei standpunten geaccepteerd worden, als bij de Reformatie. Dit lijkt een wat wonderlijke combinatie. Tussen de remonstrantse visie op de vrije wil en die van een aantal kerkvaders mogen lijnen te trekken zijn, een verbindingslijn tussen het remonstrantisme en de hoofdstroom van de Reformatie wordt moeilijk.

Nog verder van de Reformatie lijkt Meijering zich te verwijderen als hij over de verzoening schrijft (blz. 112, 137). Hij wil er rekening mee houden dat Jezus' woord dat Hij kwam om Zijn leven te geven als een losprijs voor velen, Hem door evangelisten in de mond is gelegd. Hoewel Meijering persoonlijk een ontkennend antwoord zal geven, dringt de vraag of hij de verzoening hiermee niet op losse schroeven zet. Verzoening is toch niet maar een idee dat de discipelen verbonden met de dood van hun Meester.

Wie kennis wil nemen van de moderne theologie, wie wil weten welke vragen op het christelijk geloof afkomen, kan in het nieuwste boek van dr. Meijering goed terecht. Het is een van de weinige boeken over de geloofsleer die je achter elkaar uitleest.