Boekrecensie

Titel: De filosofie en de kunsten. Van Plato tot Beuys
Auteur: Thomas Baumeister

Uitgeverij: Damon
Leende, 1999
ISBN 90 5573 017 3
Pagina's: 512
Prijs: ƒ 69,50

Recensie door J. C. Karels - 11 oktober 2000

Met Augustinus de berg op

De humanist Petrarca verhaalt in een van zijn brieven (1336) hoe hij de Mont Ventoux beklimt. Als hij de top bereikt en een grandioos panorama voor zich ziet, keert hij dit de rug toe om in zichzelf te keren. Want bladerend in zijn zakexemplaar van de ”Confessiones” valt zijn oog op de passage: „En de mensen gaan om de hoge bergen te bewonderen en de geweldige zeevloed en het brede stromen der rivieren, de omvang van de oceanen en de kringloop van de sterren – en verlaten hierbij zichzelf.”

Het boek ”De filosofie en de kunsten” (1999) van Thomas Baumeister laat zien onder welke spanning het christelijk denken over de schepping kan staan. Enerzijds openbaart zich in de rijkdom van de schepping de onuitputtelijkheid van Gods kracht. Het noopt de mens tot bewondering en tot de aanvaarding van zijn zintuiglijkheid. Anderzijds staat de Schepper, Zelf louter geestelijk van aard, ver boven zijn schepsel en wordt de schepping in haar verscheidenheid sterk gedegradeerd ten opzicht van de Ene ondeelbare God. In deze –vooral Augustijnse– lijn leiden de zintuigen af van de concentratie op het eigen innerlijk, waar men God ontmoet. Petrarca heeft op de berg de spanning aan den lijve ondervonden.

Het dilemma tussen zintuiglijkheid en innerlijkheid speelt nadrukkelijk als het gaat over muziek, schilderkunst, letteren, toneel en sculptuur, die alle een beroep doen op oren en ogen. In hoeverre mag een mens genieten, niet alleen van bomen, wolken en zon, maar ook van sinfonia, roman en cabaret? Leidt de aandacht voor de zintuiglijke wereld van klank en kleur af van zijn geestelijke bestemming? Herhaald keert dit punt in de geschiedenis van de esthetische filosofie terug. Te denken valt aan Kierkegaards bezwaren tegen de ”esthetische” bestaansvorm, aan Nietzsches vroege kritiek op Wagner of aan Heideggers polemiek tegen het zich vergapen aan het ”Aussehen” van de dingen ten koste van de zorg om het eigen authentieke bestaan.

Baumeister verzorgt een imponerende leestocht langs Plato, Aristoteles, Plotinus, Augustinus, de Middeleeuwse en renaissancistische schoonheidsopvattingen, de esthetica van Kant, Hegel en Nietzsche en de ideeën van modernere figuren als Heidegger, Cézanne, Goodman en Adorno. Achterin is een katern met kleurenfoto's opgenomen. De auteur heeft hiermee een speciale bedoeling. Hij wil namelijk niet alleen theoretische kennis verschaffen, maar de lezer ertoe brengen „goed naar de dingen te kijken en te luisteren”.

Dat klinkt op het eerste gezicht voor de hand liggend, maar het is zeker een zinvol advies voor mensen die precies weten in welke school een schilder of componist valt en daarbij wel eens vergeten dat het kunstwerk niet zomaar tot een metafysische of filosofische interpretatie is te dwingen. Het is „semantisch onstabiel” (Baumeister) en moet de ruimte krijgen om te ademen en te leven, zelfstandig te zijn en in te werken op mensen. Ik denk nu bijvoorbeeld aan de onverstoorbare apostel Willibrord op zijn paard, een mens zonder verlangens en voornemens, dag in dag uit volhardend op zijn sokkel naast de Utrechtse St. Janskerk. Mensen mogen uiteraard best proberen hem in een begrip of concept te vangen. Als men maar niet vergeet dat een voorbijganger die bereid is te kijken, zelf soms ook wordt gevangen.