Recensie door J. van 't Hul - 20 september 2000
Ds. J. van der Haar vertaalt waardevolle titels van Mead en Smith
Aansporing tot
zelfonderzoek
Het boek De bijna-christen ontdekt van Matthew Mead heeft alle jaren door veel stof doen opwaaien. Mead zou lijdelijkheid en negativisme prediken, zou kleingelovigen en wankelmoedigen maar benauwd maken. De auteur had daar vooraf reeds voor gewaarschuwd: Indien gij een vreemdeling van de belijdenis zijt, leest dan en schrikt, want gij zijt degene die hier bedoeld wordt. Recent verscheen de eerste Nederlandse versie van een ander geschrift van Mead: Het vallen in Gods handen. Mensen die minder goed kunnen lezen, zouden er redenen in kunnen vinden om dezelfde discussie aan te gaan.
Mead (1629-1699) beoogde in zijn prediking de toetssteen helder en separerend aan te leggen. Het bracht hem tot het houden van twaalf preken over Hebreeën 10 vers 13: Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods. Waarom dat zo vreselijk is? Omdat gij rechtstreeks in Gods handen zult vallen en metterdaad met Gods toorn van doen zult krijgen. De zondaar, zegt Mead, krijgt van doen met een God Die al zijn daden kent, Die almachtig is en machtig in kracht. Er is nog een eigenschap van God die de zaak zo vreselijk maakt, namelijk zijn gerechtigheid. En die eigenschap is het die de andere zo vreselijk maakt. (..) Zoals Hij de alwetende en almachtige God is, zo is Hij de rechtvaardige God en zal dat voor eeuwig zijn. Want Hij is de levende God. Hij is eeuwige rechtvaardigheid en gerechtigheid en dat maakt het zo vreselijk.
De Engelse puritein Mead is fel. Dat is door velen altijd al gezegd. Hij spoort, net als in zijn meer bekende boek De bijna-christen ontdekt, onophoudelijk aan tot zelfonderzoek. Nergens pleistert hij met loze kalk, bladzijde na bladzijde bestrijdt hij huichelaars en hypocrieten. Dat zet ook de toon van deze twaalf preken. Wat veel minder vaak gezegd is, is dat Mead ook heilzame troost biedt, dat hij ook zeer pastoraal is. Van alle mensen onder de hemel bent u het gelukkige volk, die de levende God tot uw God hebt. Er is troost, zegt Mead, temidden van alle vrees, temidden van dode aandoening, temidden van aanvechtingen, zelfs in de dood, zelfs in de ontbinding. De levende God leeft eeuwig en dat zult gij ook doen. (..) O, de troost om deze God te bezitten, Die een levende God is! De gedachte daaraan behoorde u te verkwikken, terwijl deze tekst een verschrikking zal zijn voor de goddelozen.
Simon Oomius
Het was aanvankelijk maar een traktaatje over de inwerpingen van godslasterlijke gedachten dat Simon Oomius (1630-1706) schreef aan Franciscus Ridderus, om een ieder te laten weten welke achting ik uw geliefde persoon en uw uitzonderlijke studies toedraag. Het traktaatje verscheen in 1663 in druk, enkele jaren later opnieuw uitgegeven onder de onder ons nog bekende titel Satans vuistslagen. De titel doet zulks wel niet direct vermoeden, maar het was toch Oomius' bedoeling om vele treurenden Sions, die op dit punt door de Heere geoefend worden, enerzijds te onderrichten en anderzijds te vertroosten. Dat zijn twee plichten die door alle christenen in acht genomen behoren te worden, maar vooral door hen wier werk het is om meer in het bijzonder met de conscienties der mensen om te gaan.
Enkele van de onderwerpen die Oomius hier behandelt zijn: de macht van de duivel, zijn bedoelingen met geestelijke kwellingen, de reden waarom God Zijn kinderen zo laat kwellen, de redenen waarmee deze mensen vertroost kunnen worden en wat geneesmiddelen zijn die tegen godslasterlijke gedachten kunnen worden aangewend.
Achterin het boek nam Oomius zelf nog op een Traktaatje over de eenzaamheid en Eenzame oefeningen der godzaligheid.
Samuel Smith
De bij ons minder bekende Samuel Smith (1584-1662?) was presbyteriaans predikant. In zijn gemeente Prittlewell in Essex hield hij vier preken over het laatste oordeel, aan de hand van Openbaring 22 vers 11 tot 15. Nog bij zijn leven werden ze in druk uitgegeven. In zijn voorwoord dringt Smith erop aan haast te maken met de bekering: Acht de tijd voor de kostbaarste zaak ter wereld en denk om de uitvoering van de plicht dat eens verantwoording afgelegd zal moeten worden van al de gedane werken.
Ds. Smith heeft veel geschreven. Het boek Het laatste oordeel had in 1700 al meer dan dertig drukken gehaald.
Mead en Smith zijn vanuit het Engels vertaald door de hervormde emeritus predikant ds. J. van der Haar. Satans vuistslagen is door hem getrouwelijk overgezet in de hedendaagse spelling. Dat alles mag als een grote verdienste worden aangemerkt. Ds. Van der Haar heeft zijn werk grondig gedaan, zoals altijd. Van tijd tot tijd bekruipt je de gedachte dat de waarde van deze werken nog vergroot had kunnen worden wanneer er iets meer aandacht was besteed aan de toegankelijkheid van de Nederlandse taal. Al te lange alinea's van slechts één zin (Oomius) mogen toch wel geknipt worden? Hadden de eindeloos genummerde onderverdelingen (Mead) niet enigermate kunnen worden gereduceerd? En kreupele zinnen (Smith) hadden toch wel gespalkt kunnen worden? Dat daar een spanningsveld ligt, zal duidelijk zijn. Maar als zoiets bij iemand in goede handen was geweest, dan wel bij de hoogbejaarde emeritus uit Houten.
|