Boekrecensie

Titel: Toegerust tot het ambtelijk werk
Auteur: ds. J. van Amstel

Uitgeverij: De Groot Goudriaan
Kampen, 2000
ISBN 90 6140 728
Pagina's: 180
Prijs: ƒ 17,50

Recensie door G. Roos - 3 mei 2000

Steuntje voor de ambtsdrager

„Alle begin is moeilijk.” De christelijke gereformeerde predikant ds. J. van Amstel biedt onder de titel ”Toegerust tot het ambtelijk werk” ouderlingen en diakenen daarom een stukje steun. „Ook al weet je dat je door God en Zijn gemeente geroepen bent, toerusting is nodig”, aldus de auteur. Menigeen in de gereformeerde gezindte toont zich terughoudend in de acceptatie van zo'n praktische handreiking. Zij vinden alles te moeten verwachten van de bediening door de Heilige Geest. Een ambtsdrager kan echter geen van beide missen.

In het boekje loopt ds. Van Amstel als het ware mee met het bewuste kerkenraadslid. Hij beschrijft herkenbaar hoe een nieuw verkozen ambtsdrager zich eerst onwennig in de consistoriekamer meldt. Natuurlijk ligt een aantal zaken van plaats tot plaats verschillend. Niet overal neemt de kerkenraad in aanwezigheid van de nieuwelingen afscheid van de vertrekkende ambtsdragers. Niet iedere kerkgemeenschap beschikt over een speciaal orgaan voor ouderlingen en diakenen. Een gratis abonnement blijkt daardoor onmogelijk.

Lessen
De predikant geeft af en toe lessen die velen ter harte zouden moeten nemen. Een ambtsdrager heeft „niet alleen tekstenkennis, maar vooral bijbelkennis” nodig. Zo'n uitspraak verdient bijval. Zij voorkomt immers geestelijke duizeligheid en daarmee gepaard gaande onevenwichtigheid. Die vermaning is broodnodig.

„In tal van situaties zullen broeders die voor het eerst in aanraking komen met het kerkenraadswerk veelvuldig hebben te luisteren”, aldus ds. Van Amstel. Het is waar. Helaas hebben velen daar geen oog voor. Soms spreken mensen de taal van de ootmoed terwijl zij –naar te vrezen is– weinig of niets kennen van de praktijk.

De auteur wijst op de noodzaak van soberheid in het consistoriegebed voor de dienst. Te vaak hoort hij wellicht de dienstdoende ouderling bezwijken voor de verleiding om van de voorbede alvast een preek te maken. Die kwaal beperkt zich stellig niet tot zijn kerken. Ze is algemeen. Datzelfde geldt de noodzaak tot een in alle opzichten stijlvolle verzorging van de dienst des Heeren. En wat is het ook nodig dat de kerkenraad regelmatig tijd vrijmaakt voor bezinning op prediking en pastoraat. Het blijkt echter niet altijd eenvoudig om eerlijk over die zaken te spreken.

Leemte
De vinger valt tevens te leggen bij woorden die bij deze en gene wellicht een leemte laten. „De goede Herder draagt zorg voor héél de kudde, maar Hij kent de schapen bij name en gaat heel persoonlijk met hen om”, schrijft de predikant. En „het is één van de belangrijkste taken van elke ambtsdrager om van hart tot hart met ieder van de kudde te spreken.” Daar valt geen speld tussen te krijgen. Maar het is voor de uitleg van deze woorden wel van belang hoe de ambtsdrager naar zijn gemeente kijkt. Bestaat die in zijn optiek voor wat betreft de belijdende leden uit mensen die hij aanspoort om ten avondmaal te gaan? Of houdt hij in het oog dat er tweeërlei kinderen des verbonds zijn? Waarbij ook de toetssteen van ware en valse genade moet worden aangelegd?

Ambtsdragers dienen er de tijd voor te nemen om veel met de Koning van de kerk te spreken over de kerk van de Koning, zegt de auteur. Dat zal waar zijn. Toch kan niet iedere ouderling 'zijn' moeilijke geval 'kwijt' aan de troon der genade. Hoe dan verder?

Als een vreemdeling toetreedt tot de tafel des Heeren verwekt de tafelwacht slechts opschudding door meteen op zo iemand af te stappen en hem of haar duidelijk te maken dat het zomaar niet kan, aldus ds. Van Amstel. „Het lijkt de beste oplossing om na de dienst deze personen even terzijde te nemen en met hen een afspraak te maken voor een gesprek.” Betekent dit dat de auteur hen voor deze ene keer toelaat aan de dis des verbonds?

„Alle begin is moeilijk”, aldus de schrijver. Dat is waar. Toerusting is nodig. En, zoals ds. Van Amstel schrijft, „een onderscheiden kennis van de drieënige God.” Bevindelijke kennis. Wie op pad gaat, komt er, als hij door genade oprecht mag zijn, steeds meer achter dat hij in alles tekortschiet. Dan is het eind moeilijker dan het begin. Alleen het gelovig gezicht op Christus vervult alle ambtelijke schuld.