Recensie door drs. J. Westland - 26 januari 2000
Den Hartogh richt schijnwerper vooral op Ursinus
Tegen de achtergrond
van Zondag 10
Sinds Maarten 't Hart Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus tot motto maakte van zijn roman Een vlucht regenwulpen zijn er al heel wat woorden aan deze zondag besteed. Hierin wordt het geloof beleden dat niet alleen positieve, maar ook negatieve dingen ons toekomen uit Gods vaderlijke hand. Heel wat mensen lopen vandaag de dag tegen die belijdenis op. Ze weten er geen weg mee of gaan er op een verkeerde manier mee om. Dr. G. den Hartogh, auteur van Voorzienigheid in donker licht en gereformeerd predikant te Werkendam, stuitte daar ook in zijn pastorale praktijk op.
Trouwens, ook in zijn privé-leven was de auteur al heel indringend met de vragen rond Gods leiding geconfronteerd, toen een schoolvriend in de examenklas van het atheneum overleed, aangereden door een alcoholist. Zo kwam bij hem de vraag op of inderdaad de Heidelbergse Catechismus en in bredere zin het reformatorisch erfgoed aanleiding heeft gegeven tot een rechtstreekse herleiding van het kwaad tot de wil van God en een fatalistisch berustende manier van omgaan daarmee.
In een wetenschappelijke studie, waarvan het resultaat diende als dissertatie in de godgeleerdheid op 11 november 1999, is hij op zoek gegaan naar de achtergrond van wat met name in Zondag 10, maar ook in 1 en 9 over de voorzienigheid naar voren wordt gebracht. Daarbij richt hij de schijnwerper vooral op Zacharias Ursinus, omdat de Heidelbergse Catechismus, in tegenstelling tot de gangbare mening, inhoudelijk toch wel voornamelijk aan hem toegeschreven moet worden.
Ontslag
Voorop gaat een levensbeschrijving van Ursinus. De moeilijkheden zijn hem niet bespaard gebleven. Na een dynamische periode van studeren en reizen krijgt zijn bestaan wat meer orde in een hoogleraarschap in Heidelberg. Als daar in 1563 de pest uitbreekt, blijft hij in vertrouwen op de leiding van God op zijn post. Na zestien jaar drukke arbeid krijgt hij als gereformeerd theoloog z'n ontslag, omdat de opvolger van de keurvorst overtuigd lutheraan is. Nog vijf jaar heeft hij daarna mogen doceren in Neustadt.
In deze studie wordt Ursinus' voorzienigheidsleer nader geanalyseerd. Onder meer met behulp van de Explicationes, dat onder ons nog een zekere bekendheid geniet in de Nederlandse vertaling onder de titel: Het Schatboek. Met dit model gaat de schrijver verder op onderzoek uit. Hoe staat Ursinus met zijn opvattingen in de traditie en wat is zijn plaats in het geheel van de toenmalige reformatorische theologie? Een interessant dogmenhistorisch overzicht is het resultaat.
Augustinus
Aan het eind van de patristische periode en aan het begin van de Middeleeuwen is er een aantal grondmodellen te onderscheiden. Zo is er het stoïsche, dat vooral de nadruk legt op de bewarende en samenhoudende kracht in het bestaan. Augustinus heeft in het spoor van vroegere kerkvaders veel van de klassieke oudheid in zijn denken opgenomen, maar onderscheidt zich wel door een duidelijk pastorale spits. Bij Boëthius komt vooral naar voren hoe bij vooruitzien en -weten van alle dingen er nog sprake kan zijn van vrijheid voor toekomstige dingen. Bij Dionysius klinken meer de mystieke tonen van de voorzienigheidsleer. In de Middeleeuwen wordt een en ander doordacht in een verfijnd intellectueel systeem van scholastiek.
Zoekend naar wie van zijn leermeesters de meeste invloed op Ursinus heeft uitgeoefend, komt de schrijver tot de voor hem verrassende ontdekking dat Ursinus afstand heeft genomen van Melanchthon en zich meer en meer heeft georiënteerd op de Zwitserse, van oorsprong Italiaanse, theoloog Martyr Vermigli. Echte originaliteit treft hij bij Ursinus niet aan, wel worden door hem details nader uitgewerkt en beperkt hij zich meer en meer tot citaten uit de Schrift. Zijn schriftuitleg staat dan wel weer wel helemaal in de lijn van de middeleeuwse traditie.
Actualisering
Voor wie de gereformeerde theologie na aan het hart ligt, is dit boek een gedegen bronnenstudie. Ook de schrijver geeft toe dat we op Ursinus nog niet uitgestudeerd zijn. Zo rijst bij mij de vraag hoe bij Ursinus het spreken over God in verband met de voorzienigheid zich verdraagt met dat in de sfeer van het verbond.
Wat meer moeite had ik met de actualisering en de toepassing van het bestudeerde op de praktijk van het geloofsleven. Het zou wel heel mooi zijn als de sanering van het leven uit Gods voorzienigheid klaar was met het wegnemen van een misverstand. Bovendien gaat het mij wat al te gauw als de Verlichting debet gesteld wordt aan de determinisering van het voorzienigheidsgeloof. Ik meen dat het Noordmans was die schreef dat het West-Europese bewustzijn in dezen nog wel eens meer door het stoïsche dan door het bijbelse gedachtegoed beïnvloed zou kunnen zijn. En ook jammer dat de theologische waardering van een en ander eigenlijk alleen wordt toegespitst op een andere uitleg van Matthéüs 10 vers 29. Er staat toch wel meer in de Bijbel?
Maar, laten we deze popularisering voor wat ze is, dan hebben we in dit boek toch een waardevolle bijdrage aan de kennis van de reformatorische theologie.
|