Boekrecensie

Titel: Het oog van de zon
Auteurs: Karel Verleyen en Frank Leys

Uitgeverij: Davidsfonds
Leuven, 1998; vanaf 12 jaar
ISBN 90 656 584 59
Pagina's: 182 blz
Prijs: ƒ 34

Titel: De brieven van de generaal
Auteur: Paul Biegel

Uitgeverij: Holland
Haarlem, 1998; vanaf 10 jaar
Pagina's: 127
Prijs: ƒ24,90

Titel: De brieven van Ilja Irina
Auteur: Diet Verschoor

Uitgeverij: Holland
Haarlem, 1998
ISBN 90 251 079 82; vanaf 12 jaar
Pagina's: 125
Prijs: ƒ 24,90

Recensie door H. van Holten - 26 mei 1999

In ”De brieven van de generaal” is raamvertelling de hoofdzaak

Tussen werkelijkheid en droom

Een bekend literair genre is de raamvertelling of het kaderverhaal, een vertelling waarbinnen één of meestal meer andere verhalen voorkomen. Beroemde voorbeelden zijn de ”Vertellingen uit de 1001 nacht” –waarvan overigens maar weinig mensen het omlijstende verhaal nog weten– en de ”Canterbury Tales” van G. Chaucer. Het genre is niet heel erg productief, maar af en toe duikt er toch wel eens een nieuw specimen op, ook als jeugdboek.

Zo verscheen onlangs ”Het oog van de Zon”, een verzameling verhalen uit het oude en nog oudere Egypte, opgedoken en herschreven door Karel Verleyen en Frank Leys, twee Vlaamse auteurs, zoals ook af en toe uit het woordgebruik blijkt.

Het hoofdverhaal gaat over de Griekse student Collanthus, die in de vroegchristelijke tijd naar de Egyptische stad Alexandrië afreist om daar in de bibliotheek van het Mouseion te gaan werken. Hij moet in opdracht van zijn leermeesters Hypatia oude, in hiërogliefen geschreven verhalen in ”modern” Egyptisch vertalen. De oude geschiedenissen zijn op meestal zeer aanvaardbare wijze door het hoofdverhaal heen gestrooid. Daaronder is die van de oude verteller Hor, uit wiens mond Collanthus ook het een en ander optekent.

Zo lezen we over de godin Isis, gemalin van Osiris, die door zijn broer Seth werd vermoord, maar van wie ze daarna toch haar zoon Horus ontvangt: een mythe over het leven dat uit de dood verrijst. Over de bouw van de piramide van Cheops en de balseming van het lichaam van deze farao. Over Ramses II en zijn strijd tegen de Hettieten; over de Egyptische koningin Cleopatra, de geliefde van Caesar, enz. Het zijn bekende en minder bekende verhalen, waarvan, zo menen de schrijvers, vele reminiscenties in de Bijbel terug te vinden zijn.

Weinig overtuigend
Hypatia wil een zekere Cyrillus, die een leidende functie in de jonge christelijke gemeente van Alexandrië vervult, wijzen op de betrekkelijkheid van de Bijbel. „En precies over al die gelijkenissen wil ik met Cyrillus praten. Ik wil hem ervan overtuigen dat het geloof van alle mensen in dit deel van de wereld op dezelfde verhalen steunt.”

Op een wat krampachtige, voor mij weinig overtuigende wijze proberen de auteurs aan te tonen dat vele verhalen in de Bijbel al in veel oudere Egyptische geschriften zijn terug te vinden, zoals de geschiedenis van Johannes de Doper en bijvoorbeeld ook de onbevlekte ontvangenis van Maria.

„Met de moeder van Hatsjepsoet zou hetzelfde gebeurd zijn als met de moeder van Christus. Of toch ongeveer! Het enige verschil met het verhaal dat wij christenen over Gods moeder kennen, is dat onze God een engel, een boodschapper zond en dat de moeder van Christus die niet kuste. Nu ja, dat weten we niet precies, want het staat niet in de tekst. – Intef glimlachte om zijn eigen grapje.” 't Is maar wat je een grapje noemt!

De illustraties van het boek zijn, geheel in de sfeer, gebaseerd op de stijl van de oude Egyptische kunst, compleet met allerlei hiëroglifische afbeeldingen. Behalve die van Collanthus zelf, wiens naam ”bloemenplukkertje” betekent: „een gebogen man die met een sikkel lotusbloemen afsneed.”

Tante Mathilde
In ”De brieven van de generaal” van Paul Biegel is de raamvertelling de hoofdzaak en zijn de tussengevoegde brieven van de buldergeneraal min of meer bijzaak. Die generaal zit in het verre Milezië en is opzoek naar twee verdwenen ontdekkingsreizigers. Hij is de vriend van tante Mathilde, bij wie de kinderen Orian, Knevi en Bles logeren. Ze heeft geen verstand van kinderen, zegt ze zelf, en dat blijkt ook wel. Ze mogen zo laat naar bed als ze zelf willen; ze krijgen ook de gekste dingen als ontbijt en warme maaltijd; iedere dag worden de vlekken geteld die ze op het tafelkleed mogen maken.

Ook haar manier van omgaan met dieren mag je merkwaardig noemen; de huismuizen Blom en Van der Aa (was dat geen verzekeringsmaatschappij?), het muizenbruidspaar Melief en Meleed; haar zielige vogeltje Sijs. Soms zou je denken..., maar laat ik dat maar niet verraden. Of, zoals tante Mathilde zelf zegt: „Er bestaat zoveel niet wat bestaat.” In elk geval kan ze er spannend over vertellen. Op typisch Biegeliaanse manier. Alles bij elkaar heerlijke schilderachtige onzin, met hier en daar (helaas) een enkele bastaardvloek.

Luipaardpoes
Totaal anders van karakter is het boek van Diet Verschoor, ”De brieven van Ilja Irina”. De uitspraak van tante Mathilde is op dit verhaal eigenlijk nog meer van toepassing dan op dat van Biegel. Het is een heel dichterlijk vertelling, waarin de grens tussen werkelijkheid en droom, of fantasie, of misschien zelfs magie, verdwijnt.

De kleine ziekelijke Ilja Irina ziet op een dag in een boom vlak voor het raam een grote zilveren luipaardpoes zitten. Op den duur beseft ze dat hij voor haar gekomen is. Om haar te halen. „Ze wenkt me. Ze roept me. Ze zegt steeds hoe mooi het daar is. Ik moet het wel geloven.” Ilja denkt veel na over God, op een bepaald niet alledaagse manier, niet herkenbaar voor kinderen uit de gereformeerde gezindte. En de poes helpt haar daarbij.

De tientallen brieven die Ilja tussen de hoofdstukken door schrijft, zijn gedichtjes. Heel poëtische gedichtjes zelfs. Maar wel, modern en prozaïsch, op de computer getikt, in haar kleine kamertje dat ze ”Het wilde woud der dieren” noemt. Brieven aan de Maan, aan de blauwe regen en de kastanjeboom, maar vooral ook aan dieren: de olifant, het luipaard, de hyena enz. En aan haar vriendje Hugo en haar vriendinnetje Masja. En ze schrijven terug. Zelfs als Ilja al gestorven is, en met haar luipaardpoes is meegegaan: „links achter de maan en hoger en daar weer rechts.”