Boekrecensie

Titel: Bevroren tijd
Auteur: Lieneke Dijkzeul
Uitgeverij: Lemniscaat
Rotterdam, 1998
ISBN 90 5637 125 8
Pagina's: 276
Prijs: ƒ 27,50

Titel: Vlucht voor het vuur
Auteur: Ton van Reen

Uitgeverij: Piramide
Amsterdam, 1998
ISBN 90 245 1129 1
Pagina's: 207
Prijs: ƒ 29,90

Titel: Het weeskind en de rover
Auteur: Josef Holub

Uitgeverij: Gottmer/Becht
Bloemendaal 1998
ISBN 90 257 2900 2
Pagina's: 189
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door Hans van Holten - 7 oktober 1998

Dijkzeul maakt nuchter scheepsverslag tot boeiende roman

In gevecht met woedende ijsberen

„Opeens was het ijs overal. Zo ver het oog reikte, dreven er schotsen, kleine en grote, in de meest grillige vormen en in kleur variërend van blinkend wit tot geelbruin. De twee kleine schepen bleven dicht bij elkaar, en de schippers namen geen enkel risico. De voortdurende koerswijzigingen om aanvaringen met het ijs te voorkomen, dwongen de mannen om de haverklap het want in, waar ze vochten met de klamme zeilen en de natte, schurende touwen. Het was de vijfde juni 1596”. Zo pakkend begint “Bevroren tijd”, het nieuwste boek van Lieneke Dijkzeul.

Vorig jaar herdachten we de vergeefse pogingen van Willem Barentsz en Jacob van Heemskerck om via de Noordelijke IJszee naar het Verre Oosten te varen. Dat gebeurde in 1596 en 1597. Hun kleine expeditie (zeventien man!) was genoodzaakt de barre poolwinter door te brengen op Nova Zembla, in een hut van houten balken die Barentsz met zijn onbedwingbaar optimisme “Het Behouden Huys” had gedoopt.

Een van de opvarenden, Gerrit de Veer, gaf daarover in 1598 een journaal uit onder de titel “Waerachtighe Beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort”. Daarin doet hij verslag van de drie tochten naar “de Noord” die hij met de door hem zo bewonderde Barentsz had gemaakt. En zie, precies vier eeuwen later verschijnt er van de hand van Lieneke Dijkzeul een bewerking van de laatste “seylagie”, door de rijke fantasie van de schrijfster van een nuchter scheepsverslag veranderd in een kleurrijke, van begin tot eind boeiende roman voor de jeugd. En niet alléén voor hen!

Op zee
De schrijfster drapeert de geschiedenis rondom de Amsterdamse scheepsjongen Laurens Willemsz en diens maatje Jan Fransz van Haarlem. Allebei zijn ze voor het eerst op zee, en allebei zijn ze gezwicht voor de grote beloning die in het vooruitzicht is gesteld als de expeditie tot een goed einde zal worden gebracht.

Maar het pakt heel anders uit. Ze brengen geen schatten uit China mee, ontvangen geen 25.000 florijnen als beloning van de Staten-Generaal, maar maken een tocht vol ontberingen, van ijselijke kou, van ondermijnende scheurbuik, van angstige gevechten met woedende ijsberen.

Voor Laurens loopt de tocht uiteindelijk nog goed af als hij met de andere overlevenden in een open bootje door Van Noort wordt opgepikt. Jan sterft echter aan de ontberingen en wordt achtergelaten in het vrieskoude water van de zee, zoals dat kort tevoren met Barentsz was gebeurd. Die was ook niet tegen de ellendige situatie opgewassen geweest, zijn zelfverzekerdheid, zijn optimisme en zijn Godsvertrouwen ten spijt.

De schrijfster weet hem, hoewel hij niet de hoofdpersoon is, geloofwaardig te tekenen als de vertrouwenwekkende stuurman met hart voor zijn mannen, wel wat eigenzinnig maar toch uitstekend wetend wat hij doet, en een goede mede- en tegenspeler van zijn wat stuurse schipper Jacob van Heemskerck. “Bevroren tijd” is een prachtig boek, maar één ding is jammer: dat niet alle in de tekst gebruikte geografische namen op de bijbehorende kaart zijn vermeld. Dat maakt met name de terugreis voor de geïnteresseerde lezer wat moeilijk te volgen.

Heksenjacht
In diezelfde tumultueuze zestiende eeuw, om precies te zijn in 1582, speelt zich het boek van Ton van Reen af, “Vlucht voor het vuur”, het eerste deel in zijn serie “Heksen, Ketters, Oorlog”. In die jaren van godsdienstige zekerheden en onzekerheden, van geloof en bijgeloof, greep de heksenwaan soms paniekerig wild om zich heen. Ziektes, sterfgevallen, branden, misoogsten werden door hen veroorzaakt, geloofde men.

Zo ook in Wassenberg, nu een Duits stadje vlak bij de grens met Limburg, maar toen liggend in het vorstendom Gülick, waar de 11-jarige Hilde woont. Haar moeder, die de mensen van het stadje met haar kruiden alleen maar goed heeft gedaan, wordt zomaar beschuldigd van hekserij. Ze weet wat daarvan de gevolgen zijn, want zo pas is ze getuige geweest van de verbranding van de zwakzinnige Lieske Juk, die beschuldigd werd van een verbond met de duivel.

„Langzaam voelde ze een enorme haat in zich opkomen. Haat tegen dit hele vervloekte stadje dat zich baadde in heksenwaan en zomaar mensen de dood injoeg. Dit hele, achterlijke gat met zijn stinkende mensen, de stronthopen bij de huizen, de rokende daken. En de vuile kinderen met hun gezichten vol snot en zweren. Hoe had ze zich ooit een moment gelukkig kunnen voelen in dit enge wereldje van elkaar beloerende en wantrouwende ellendelingen?”

Tierende menigte
Behalve een zigeunerjongen, Rajko (maar die is ook al verdacht!) is er niemand die het voor Hildes moeder opneemt, ook niet haar beste vrienden en kennissen. Als dan hun huis door een tierende menigte in brand wordt gestoken, vluchten ze midden in de nacht. Eerst gaan ze naar een oom, maar ook daar zijn ze niet veilig. Dan vertrekken ze naar Roermond, waar vader en broer Meis gevangen worden gezet op beschuldiging van diefstal van een paar zakken meel. Daarvoor kunnen ze worden opgehangen.

Hilde en haar moeder vinden werk in een herberg annex bordeel, maar ook daar voelen ze zich bedreigd. Toch krijgen ze hulp van vrienden en die zorgen ervoor dat ze in het vorstendom Thorn terechtkunnen. In dat witte stadje denken ze heel anders over heksen: „Thorn is klein, maar de macht van de abdis reikt tot ver over de grenzen. Ze is een dame van hoge adel. Als zij het zegt, laat iedereen je met rust. En je hebt geluk, want ze gelooft niet in heksen. Dat vindt ze onzin en bangmakerij. Moeder Josina van der Marck is een ontwikkelde vrouw”.

In het begin wordt het verhaal wat kaal verteld, maar langzamerhand wordt de verteltrant levendiger en schilderachtiger en dan grijpen de gebeurtenissen je zó aan dat je niet rust voor je het einde van het boek hebt bereikt.

Weesjongen
Vooroordelen, achterklap en uitstoting zijn ook belangrijke ingrediënten in de historische jeugdroman “Het weeskind en de rover” van de Duitse schrijver Josef Holub. Het is al wel een paar eeuwen later, en de mensheid heeft dus niets geleerd. Die constatering is niet nieuw!

14 maart 1867 in het oosten van Duitsland: de elfjarige weesjongen Bonifaz Schroll is op weg naar zijn oom Emiel Schroll, burgemeester van Graab. Bij hem en door hem zal hij verder worden opgevoed. Hij komt terecht in een streng godsdienstige autoritaire omgeving, waarin hij het, ondanks zijn simpele rechttoe, rechtaangeloof („dus is alles precies goed, zoals het was, zoals het is en zoals het wordt”) toch wel heel moeilijk krijgt.

De wrede schoolmeester is alleen maar vroom met woorden en treitert z'n leerlingen ongenadig. Vooral krijgt Bonifaz het moeilijk ten gevolge van zijn vriendschap-die-niet-mag met het “roverszoontje” Christian Knapp. Diens vader wordt beschuldigd van allerlei misdaden die anderen begaan. Hij moet zich opgejaagd schuilhouden in de bossen. Als de autoriteiten er niet in slagen hem te vangen, worden zijn kinderen elders ondergebracht en de moeder gegijzeld.

Dat moet brigadier-veldwachter Fünfkorn doen, met tranen in zijn ogen van verontwaardiging. Maar: Befehl ist Befehl. „Door Christian Knapp hier af te leveren, heb ik uw bevel opgevolgd. Hiermee meld ik dus gedienstig dat ik, Fünfkorn, er verder niets mee te maken wil hebben, niets en nog eens niets, en dat ik alleen een bevel heb opgevolgd”.

Volwassen taal
De onschuld van vader Knapp wordt aangetoond en de schuld van anderen (zoals de schoolmeester) ook, en zo komt nog veel op zijn pootjes terecht. De lezers krijgen wel de indruk wat mensen elkaar in zo'n kritiekloze, autoritair geregeerde samenleving kunnen aandoen.

”Het weeskind en de rover” is geschreven in een directe stijl van een welsprekende woordeconomie. Al moet me van het hart, dat de taal van de 11-jarige Bonifaz, die het verhaal zelf heet te vertellen, me af en toe wel erg volwassen in de oren klinkt.