Boekrecensie |
Titel: De lachende engel Auteur: Ida Vos Uitgeverij: Leopold Amsterdam, 2000 ISBN 90 258 4868 0 Pagina's: 155 Prijs: 29,90
Titel: De verloren vloot
Titel: Beeldhouwer van de farao
|
Recensie door Hans van Holten - 25 oktober 2000
Avonturen in Alkmaar en AchetatenIn de jeugdboekenreeks Spannende Tijden, waarvan de delen zich afspelen in het historische Noord-Holland en die daarom door die provincie financieel wordt ondersteund, verscheen van de hand van Ida Vos De lachende engel. Stad van handeling: Alkmaar; tijd van de gebeurtenissen: 1598, 1954 en 2000. Stukjes verleden, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, vallen hier uiteindelijk als in een legpuzzel op hun plaats. Daar is ten eerste het gevluchte Spaanse Jodinnetje Maria Mattea, dat in Alkmaar een gastvrij onderdak heeft gevonden bij heer Aernout, maar door twee van zijn keukenmeiden voor een heks wordt aangezien. Het brievenboekje dat ze nalaat zal van grote betekenis blijken voor Laurens Beemsterboer, de eigenlijke hoofdpersoon van het boek. Daar is in de tweede plaats Maarten Schilder, met wie Laurens in 1954 kennismaakt. Het is een al oude, zeer kunstzinnige man, die als verzetsheld veel in de oorlog heeft meegemaakt. Hij is het die tipje voor tipje de sluier oplicht die over het verleden van de argeloze Laurens blijkt te hangen, en daardoor een schokkende verandering in het leven van de jongen teweegbrengt. Daar is verder de oude Sint-Laurenskerk (let op de naam), die in de oorlog voor de jongen van levensreddende betekenis blijkt te zijn geweest, en waar zich het graf bevindt van een zekere Duarte Rodrigues. En daar is ten slotte de Joodse Ets Hajim-bibliotheek, waarin Maarten en Laurens het brievenboekje van Maria Mattea vinden, en waaruit in het laatste deel van het boek (2000) uitvoerig wordt geciteerd. Fantasie en werkelijkheid, verleden en heden, grijpen onder de kundige hand van Ida Vos voortdurend en verrassend in elkaar. Totdat aan het eind de legpuzzel compleet is en Laurens alles van zichzelf en zijn afkomst afweet. En dat is meer dan hij (maar ook de geboeide lezer) had kunnen vermoeden.
Verloren vloot Frank Herzen heeft zich bij het schrijven van zijn jeugdroman gebaseerd op het boek van Heyns. Ieder hoofdstuk laat hij bij wijze van motto met een citaat uit het Wijdtloopigh Verhael beginnen, maar vaak zijn die citaten ook tegelijkertijd onderdeel van Herzens verhaal en dus onmisbaar voor de voortgang. De lezer moet daardoor wel even wennen aan de zeventiende-eeuwse taal en spelling. Herzen heeft zich, dankzij allerlei studiemateriaal, ingeleefd in de barre omstandigheden waaronder de zeelieden van die tijd hun werk moesten doen. Vanuit die voor hem bijna echt geworden beleving neemt hij ons mee aan boord van Het Geloof. Stormen, ruzies, scheurbuik, ziekten, vijandige aanvallen van vreemde volken, woede en wanhoop, ze worden allemaal ons deel. Ook de onmogelijkheid om de Straat Magelhaes aan de andere zijde te verlaten ten gevolge van de woedende golven. Het schip keert met uitgedunde bemanning terug naar Hellevoetsluis, met in de herinnering ook nog de ontmoeting met de stuurse Olivier van Noort, die er een paar dagen later wel in zou slagen de Straat Magelhaes te passeren, zoals we uit de geschiedenisboekjes kunnen weten.
Farao Geen wonder dat er allerlei intriges rond de farao en zijn vrouw Nefertiti worden gesponnen. Tegen zijn wil raakt Joeti daarin betrokken, als hij wegens zijn opvallend tekentalent is geadopteerd door de beeldhouwer Toetmosis, die in dienst van de farao beelden moet maken voor diens toekomstige graftombe. Een medewaterdrager wordt in het paleis vermoord; hij loopt dag en nacht gevaar om door onbekende en verborgen vijanden om het leven gebracht te worden; hij ontsnapt maar nauwelijks aan de verdrinkingsdood en de griezelige kaken van een krokodil; en hij belandt murw gebeukt toch nog in de gevangenis. Voor zijn eigen bestwil, zo blijkt achteraf. Als hij niet gesterkt was geweest door zijn liefde voor prinses Aneksi, van en voor wie hij een kunstig beeldje maakte, had hij al die ellende nooit kunnen verdragen. Pas als de farao gestorven is, en zijn zoon Toetanchamon hem heeft opgevolgd, kan Joeti weer vrij ademhalen. Elk hoofdstuk verwijst in de titel naar telkens weer een andere Egyptische godheid en heeft, wat de inhoud betreft, iets te maken met diens functie in de godenwereld. Een manier van componeren die je niet veel tegenkomt. Maar knap is het wel. Zo leert de (jonge) lezer heel wat over zeden en gewoonten van die oude beschaving.
|