Boekrecensie |
Titel: Eenvoudige architectuur in een schoone omgeving. T. J. Loggers, architect, 1900-1984 Uitgeverij: Walburg Pers Zutphen, 1999 ISBN 90 5730 071 0 Pagina's: 181 Prijs: 49,50
|
Recensie door L. Vogelaar - 8 december 1999
In Loggers' boeken stond vaak DMJW: Dat Mag Joost Weten
Engelse huizen op de HolterbergRieten daken, schilderachtige erkers, spectaculaire schoorstenen en kozijnen met een kleine ruitverdeling waren de kenmerkende eigenschappen van de landhuizen en boerderijen van architect T. J. Loggers. Hoofdschuddend ging hij aan de Nederlandse architectuurmode voorbij. Als enige in ons land bracht hij de principes van de Engelse cottagestijl in praktijk. Tijmen-Jan Loggers (1900-1984) was aanvankelijk bouwkundig tekenaar bij de gemeente Zwolle, zijn geboorteplaats. Hij leek sprekend op zijn tweelingbroer, die later burgemeester van Wieringermeer en Aalsmeer was, en dat leidde tot grappige misverstanden. In 1931 werd Tijmen-Jan zelfstandig architect. Ondanks de crisisjaren verliep zijn loopbaan succesvol. Vanaf 1937 werkte hij samen met prof. ir. J. G. Wattjes. Loggers legde zich toe op landhuizen voor beter gesitueerden. Ieder schetsontwerp besprak hij tot in detail met zijn vrouw. Zij hield ook zijn boekhouding bij. Omdat hij voor financiën geen enkele belangstelling had, moest ze nogal eens de post DMJW in zijn boeken noteren: Dat Mag Joost Weten. De bevlogen architect zette zich ook in voor het behoud van de Holterberg als natuurgebied. Rond 1933 ontwierp hij een uitbreidingsplan dat de schoonheid van de berg intact liet. Na de oorlog was hij bouwadviseur bij grote overheidsprojecten. Hij woonde in Wassenaar en werkte vanaf 1965 als architect in Rijssen.
Engels buitenleven Van de traditionele bouwwijze van de Delftse School moest hij weinig hebben en bij de Amsterdamse School voelde hij zich ook niet echt thuis. In zijn eigen ontwerpen speelden de natuur en zijn reizen naar Engeland een grote rol. Met de natuur had Loggers uitgebreid kennisgemaakt tijdens wandelingen met zijn vader en als hopman bij de padvinderij. Engeland verscheen halverwege de jaren twintig aan de horizon. Hij reisde er regelmatig naartoe en maakte kennis met de buitenhuizen langs de Theems. Vanaf die tijd werden de vormverwijzingen van de Engelse cottagestijl in zijn ontwerpen herkenbaar. Cottages waren eenvoudige landarbeidershuisjes, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw werd het een ware rage om de architectonische kenmerken van die stulpjes ook elders in de woningbouw toe te passen. Loggers paste deze uitheemse romantiek toe in het grote aantal landhuizen en boerderijen dat van zijn tekentafel kwam. Het zijn prachtige producten, zoals de jaren dertig zo veel juweeltjes van bouwkunst hebben voortgebracht. Dergelijke architectuur verduurt de tijd en wordt ook decennia later nog mooi gevonden. Veel van Loggers' bouwwerken zijn bewaard gebleven. Ze worden gekenmerkt door eenvoud en functionaliteit, terwijl de panden toch karakteristiek bleven en niet in grauwe saaiheid verzonken. Ze zijn geen dissonant in de omgeving, maar vormen er een eenheid mee.
Vondst Loggers' dochter Tineke stuitte in 1993 in een boekhandel op het boekje Grootouders Bouwkunst, waarin een foto van haar ouderlijk huis, Panochtus op de Holterberg, was opgenomen. De woning was in 1933 door haar vader zelf ontworpen. De vondst van het boekje was het begin van een speurtocht die uitmondde in een boeiende biografie, als nadere uitwerking van een doctoraalscriptie. Met uitzondering van de omslag bevat de bundel helaas uitsluitend zwartwitillustraties.
|